3. Instellingen.
11
3.2 Zitdiepte
De zitplaat beschikt over de juiste diepte als
tussen de knieholtes en de voorste zittingrand
een vrije ruimte van ca. 5 cm zit. Voor het in-
stellen van de zitdiepte, draait u de draa-
A
igrepen (A) onder de zitplaat los, schuift u ze
in de juiste positie en draait draaigrepen (A)
weer vast. Bij mt. 0 + mt. 0 KITA kan de maxima-
le zitdiepte met behulp van een 2e boring (B)
B
worden ingesteld. Draai hiertoe de draa-
igreep los, steek deze in de 2e boring en
draai haar weer vast.
3.3 Voetplaatdiepte
De voetplaat beschikt over de juiste diep-
te, als de voeten hier comfortabel op staan
en niet over de voorkant uitsteken. Om de
diepte van de voetplaat in te stellen, draait
u draaigreep (C) onderaan de voetplaat los
C
en schuift u deze in de juiste positie.
3.4 Voet- en zitplaathoek
De zit- en voetplaten kunnen met behulp van
een gatenpatroon in vier verschillende hoe-
ken, (-)5°, 0°, 7,5° en 15° worden ingesteld (D).
Om de zit- of voetplaat onder een hoek in te
stellen, moet u de inbusschroeven (F + H) aan
beide zijden van het frame losdraaien en ver-
wijderen. Steek vervolgens de inbusschroeven
in een andere boring voor een andere hoek.
Breng de voet- of zitplaat in de gewenste
hoek en draai de inbusschroeven weer vast.
Draai indien nodig ook inbusschroeven (E + G)
D
los, als de zit- of voetplaat niet kan worden
E
bewogen.
F
Het afstellen mag alleen worden uitgevoerd
D
wanneer de gebruiker zich niet in de eet-/werk-
stoel bevindt.
G
H