▪ 1: De relatieve controller regelt via de op de controller van de
primaire unit aangesloten sonde.
De netwerklogica maakt het mogelijk gelijktijdige starts van
compressoren te voorkomen. Met behulp van de parameter "SSd" is
het mogelijk een vertraging in te stellen tussen het starten van
verschillende LMSEY-units.
Als het nodig is om meerdere units tegelijkertijd te starten, zal de
eerste unit die vraagt om te starten worden gestart. Na "SSd" start
ook de volgende unit, enz. (Zie het voorbeeld hieronder).
1
C1
0
1
C2
0
1
C3
0
1
0
1
0
SSd SSd SSd SSd
1
Aan
0
Uit
A
Compressorstatus
B
Status vraag
C1
Compressor secundaire unit 1
C2
Compressor secundaire unit 2
C3
Compressor secundaire unit 3
C4
Compressor secundaire unit 4
CM
Compressor primaire unit
SSd
Vertraging tussen opstarten [s]
Opmerking:
LMSEY2A19+25AYE01-units
compressoren, maar werken op een gelijkaardige manier.
Netwerk ontdooien
Deze
functie
kan
voor
elke
geactiveerd/gedeactiveerd.
Ontdooien kan worden gesynchroniseerd tussen de controller van
de primaire unit en de controllers van de secundaire units met
behulp van de parameters dS_1, dS_2, dS_3 en dS_4 met de
volgende waarden:
▪ 0: Geen synchronisatie uitgevoerd.
▪ 1: Alleen starten.
Alleen starten: controllers van de secundaire unit beginnen op
hetzelfde moment te ontdooien als de controller van de primaire
unit, en alle controllers kunnen op verschillende momenten
eindigen.
▪ 2: Start & Stop.
Start & Stop: controllers van de secundaire unit beginnen op
hetzelfde moment te ontdooien als de controller van de primaire
unit. Als één controller het ontdooien eerder beëindigt dan de
andere, wordt het betreffende ontdooirelais spanningsloos en
begint de druppelfase pas als alle andere controllers de
ontdooifase hebben beëindigd.
LMSEY1A09/13 + LMSEY2A19/25
Daikin LMS
4P728169-1B – 2023.07
A
B
C4
CM
sec.
SSd
hebben
twee
controller
afzonderlijk
worden
dS_1 = 0
dS_2 = 1
dS_3 = 2
dS_4 = 2
d2
= 0
B1
CM
A1
C1
B1
C2
C3
C4
min.
A
B
A
Start
A1
Start niet gesynchroniseerd
B
Einde gesynchroniseerd
B1
Einde niet gesynchroniseerd
C1
Controller secundaire unit 1
C2
Controller secundaire unit 2
C3
Controller secundaire unit 3
C4
Controller secundaire unit 4
CM
Controller primaire unit
dS1~4
Parameters ontdooisynchronisatie
d2
Netwerk einde ontdooien synchronisatie voor primaire
unit
Lokaal ontdooien op een LMSEY-unit kan nog steeds op twee
manieren:
▪ Handmatig (vanuit app, toezichtsysteem of gebruikersinterface).
▪ Met parameter "dI" (maximaal interval tussen opeenvolgende
ontdooiingen) de controle overnemen. Dit gebeurt als er een
netwerkverbindingsfout optreedt die langer duurt dan de instelling
van parameter "dI". Daarom moet de parameter "dI" altijd worden
ingesteld.
4.4.2
Specifieke alarmen met meerdere units
INFORMATIE
Wanneer
verschillende
koelruimte, heeft een alarm op één van die units alleen
invloed op de werking van die ene unit.
Storing Sv-sonde (lucht uit)
De
controller
regelt
door
verdamperinlaattemperatuur met een instelbare offset op het
instelpunt (parameter r8). Als deze parameter op 0 staat of als de
sonde verdamperinlaattemperatuur defect is, volgt de controller de
werking van de standaardinstelling (c4).
EEV-temperatuursonde defect (TH5 / TH6)
Als deze temperatuursondes defect zijn, wordt de overeenkomstige
klep op een vaste positie gehouden (nieuwe parameter cP3) en kan
de compressor blijven draaien. Als de compressor stopt, zal de klep
de standaardregeling volgen.
LOP, Lage SH-alarmen, Alarm lage aanzuigtemperatuur
Als een van deze alarmen door de expansieklepcontroller wordt
geactiveerd, zal de volledige unit worden gestopt. Deze alarmen
worden automatisch gereset.
MOP-alarm
Een MOP-alarm kan een alarm of waarschuwing zijn op basis van
de parameter PM5.
4 Gebruikersinterface
dS_1 = 0
dS_2 = 1
dS_3 = 2
dS_4 = 2
d2
= 1
B
CM
A1
C1
B1
C2
C3
C4
min.
A
B
units
samenwerken
in
één
middel
van
de
sonde
Gebruiksaanwijzing
13