10)
SNELHEID INCORRECT OF
ONSTABIEL
(SNELHEIDSSENSOR VAN
SNELHEIDSMETERAANDRIJVING).
11)
SNELHEID IS "0".
2)
Verwijder één rode en één zwarte magneet
van het wiel.
(Breng de andere rode en zwarte
magnetenrecht tegenover elkaar).
Voer een snelheidskalibratiegetal in de
console in dat tweemaal zo groot is als het
juiste SNELHEIDSKALIBRATIEGETAL.
Voer een SNELHEIDSCONTROLE op
een harde weg uit.
deze twee magneten en
Verwijder
vervang ze door twee andere.
Voer een snelheidscontrole uit. Als de
snelheid met slechts één stel magneten
incorrect is, vervangt u het defecte stel.
Als de SNELHEID met beide stellen
incorrect is, vervangt u de snelheidssensor.
OPMERKING: Voer het oorspronkelijke
snelheidskalibratiegetal weer in nadat de
test is uitgevoerd.
1)
Beweeg de kabel heen en weer bij
de connector van de snelheidssensor.
Als de snelheid wordt weergegeven, zet u
de connector vast of vervangt u de
transductor.
2)
Controleer of de adapter van de
snelheidsmeterkabel, spie en transductor
juist zijn aangesloten.
3)
Controleer de kabel op knikken of te scherpe
bochten.
4)
Vervang de transductor van de
snelheidsmeter.
1)
Controleer of de SNELHEID correct wordt
opgenomen. Als de snelheid nul is,
raadpleegt u probleem 8 in Opsporen van
storingen 8.
2)
Controleer of het TOTALE VOLUME de
stroom registreert. Zo niet, raadpleeg dan
probleem 15 in Opsporen van storingen.
48