Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Montage Van De Aanlegvoeler; Elektrische Aansluiting; Elektrische Aansluitwerkzaamheden - Dimplex SIH 20TE Montage- En Gebruiksaanwijzing

Inhoudsopgave

Advertenties

7.4.3 Montage van de aanlegvoeler

De montage van de aanlegvoelers is alleen noodzakelijk, indien
deze onderdeel is van de leveromvang van de warmtepomp,
maar niet ingebouwd zijn.
De aanlegvoelers kunnen als buisaanlegvoeler gemonteerd of in
de dompelhuls van de compacte verdeler geplaatst worden.
Montage als buisinstallatievoeler
Ontdoe de verwarmingsbuis van lak, roest en tondel
Bestrijk het gereinigde oppervlak met warmtegeleidende
pasta (dun aanbrengen)
Maak de voeler met de slangklem vast (trek goed vast, een
losse voeler leidt tot foutieve werking) en zorg voor
thermische isolatie
7.4.4 Verdeelsysteem sanitairwater
De compacte verdeler en dubbele differentiedrukloze verdeler
fungeren als interface tussen de warmtepomp, verwarmings-
verdeelsysteem, buffervat en evt. ook de waterverwarmer. In
plaats van vele individuele componenten wordt hier een compact
systeem gebruikt om de installatie te vereenvoudigen. Meer
informatie vindt u in de betreffende montagehandleiding.
Compacte verdeler
De terugloopvoeler kan in de warmtepomp blijven of moet in de
dompelhuls worden geplaatst. De resterende ruimte tussen
voeler en dompelhuls moet volledig met warmtegeleidende
pasta opgevuld zijn.
Dubbele differentiedrukloze verdeler
De terugloopvoeler moet in de dompelhuls van de dubbel
differentiedrukloze verdeler ingebouwd worden, om door de
verwarmingskringpomp van de producent- en verbruikerkring
doorstroomd te worden.

7.5 Elektrische aansluiting

7.5.1 Algemeen
Bij de inbedrijfstelling dienen zowel de nationale alsook de
betreffende VDE-veiligheidsvoorschriften, in het bijzonder
VDE 0100 en de technische aansluitvoorwaarden van het
energiebedrijf en de netbeheerders te worden nageleefd.
Ter waarborging van de vorstbeveiligingsfunctie van de
warmtepomp mag de warmtepompmanager niet uitgeschakeld
worden, en moet er stroming door de warmtepomp plaatsvinden.
De schakelcontacten van de uitgangsrelais zijn ontstoord.
Daarom is er afhankelijk van de interne weerstand van een
meetinstrument, ook wanneer de contacten niet gesloten zijn,
een spanning meetbaar die echter lager is dan de netspanning.
www.dimplex.de
Op de regelaarklemmen N1-J1 tot N1-J11; N1-J24 en de
klemmenstrook X2; X3 is lage spanning aanwezig. Wanneer er
door
bedradingsfouten
aangelegd wordt, vernietigt dit de warmtepompmanager.

7.5.2 Elektrische aansluitwerkzaamheden

1)
De 4-aderige kabel voor het vermogensdeel van de
warmtepomp
warmtepomp via de EVB-veiligheidsschakelaar (indien
vereist) in de warmtepomp geleid (voedingsspanning zie
handleiding warmtepomp).
Aansluiting van de voedingskabel op het schakelpaneel van
de warmtepomp via de klemmen X1: L1/L2/L3/PE.
OPGELET!
Bij aansluiting van de voedingskabels op een rechts draaiveld letten (bij
een verkeerd draaiveld levert de warmtepomp geen vermogen, is de
pomp erg luid en kan het tot schade aan de compressor komen).
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet worden
voorzien van een alpolige afschakeling met ten minste 3 mm
contactopeningsafstand (bijv. een veiligheidsschakelaar van het
energiebedrijf) en een alpolige vermogensschakelaar met één
uitschakeling voor alle buitenkabels (uitschakelstroom en
karakteristiek volgens toestelinformatie).
2)
De
3-aderige
(verwarmingsregelaar N1) wordt in de warmtepomp geleid.
Aansluiting van de stuurleiding aan het schakelpaneel van
de warmpomp via de klemmen X1: L/N/PE.
De kabel (L/N/PE~230V, 50Hz) voor de WPM moet onder
permanente spanning zijn en moet om deze reden voor de
EVB-veiligheidsschakelaar
huishoudingsstroom aangesloten worden, omdat anders
gedurende
beveiligingsfuncties buiten werking zijn.
3)
De EVB-veiligheidsschakelaar (K22) met hoofdcontacten en
een hulpcontact moet op de capaciteit van de warmtepomp
passen en door de klant geïnstalleerd worden.
Het NO-contact van de EVB-veiligheidsschakelaar wordt
van de klemmenstrook G/24 V AC naar de inplugstekker J5/
ID3 doorgelust. LET OP! Lage spanning!
4)
De contactor (K20) voor de dompelweerstand (E10) moet
voor mono-energetische installaties (2e WB) bij de
capaciteit van het verwarmingselement passen en ter
plaatse geënstalleerd worden. De besturing (230VAC) vindt
plaats vanuit de warmtepompmanager via de klemmen N en
N1-J13/N04
5)
De contactor (K21) voor de flensverwarming (E9) in de
waterverwarmer moet bij de capaciteit van de radiator
passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De besturing
(230VAC) vindt plaats vanuit de warmtepompmanager via
de klemmen N en N1-J16/NO 10.
6)
De
contactoren
stroomdistributie geïntegreerd. De voedingskabels voor de
radiatoren
gedimensioneerd zijn en beveiligd worden.
7)
Alle geïnstalleerde leidingen moeten als duurzaam en
stevige bedrading uitgevoerd zijn.
8)
De verwarmingscirculatiepomp (M13) wordt op de klemmen
N en N1-J13/NO 5 aangesloten.
9)
De sanitairwateroplaadpomp (M18) wordt op de klemmen N
en N1-J13/NO 6 aangesloten.
10) De grond- resp. bronpomp wordt aan de klemmen 2/4/6 van
K5 en PE aangesloten.
452234.66.11 · FD 9109
aan
deze
klemmen
wordt
van
de
stroommeter
kabel
voor
de
warmtepompmanager
afgetakt
resp.
de
energiebedrijfsblokkering
uit
punten
3;4;5
worden
moeten
volgens
SIH 20TE
netspanning
van
de
op
de
belangrijke
in
die
DIN VDE 0100
NL-7

Advertenties

Hoofdstukken

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave