6
Opstelling
6.1 Algemene aanwijzingen
Het apparaat dient principieel in binnenruimtes op een effen,
glad en horizontaal oppervlak te worden geplaatst. Daarbij moet
het frame rondom dicht bij de grond liggen om een passende
geluidsisolatie te garanderen. Is dit niet het geval, dan kunnen
bijkomend geluidsisolerende maatregelen nodig worden.
De warmtepomp moet zo zijn opgesteld, dat service aan het
apparaat
probleemloos
kan
gewaarborgd, indien er een afstand van ca. 1 m voor en naast de
warmtepomp gerespecteerd wordt.
In de opstellingsruimte mogen in geen elke seizoen vorst of
temperaturen boven 35°C optreden.
6.2 Geluidsemissies
Dankzij de doeltreffende geluidsisolatie werkt de warmtepomp
zeer stil. Een trillingsoverdracht naar het fundament resp. het
verwarmingssysteem
wordt
ontkoppelingsmaatregelen in hoge mate voorkomen.
7
Montage
7.1 Algemeen
Aan de warmtepomp kunnen de volgende aansluitingen tot stand
gebracht worden::
Vertrek/terugloop glycolwaterinstallatie
Vertrek/terugloop verwarming
Temperatuurvoeler
Stroomvoorziening
www.dimplex.de
worden
uitgevoerd.
Dit
is
door
interne
452234.66.11 · FD 9109
7.2 Aansluiting verwarmingskant
OPGELET!
Spoel de verwarmingsinstallatie voordat de warmtepomp aangesloten
wordt.
Voordat de warmtepomp aan de kant van het verwarmingswater
aangesloten
wordt,
moet
doorgespoeld
worden,
om
isolatiemateriaal etc. te verwijderen. Wanneer de condensor
door resten en vervuiling verstopt raakt, kan dit tot uitval van de
warmtepomp leiden.
Na
installatie
van
de
verwarmingsinstallatie te worden gevuld, te worden ontlucht en
onderdrukt te worden
Bij het vullen van de installatie moet op het volgende worden
gelet:
onbehandeld
vul-
drinkwaterkwaliteit hebben
(kleurloos, helder, zonder afzettingen)
het
vul-
en
suppletiewater
(poriënwijdte max. 5µm)
Kalksteenvorming in warmwaterverwarmingsinstallaties kan niet
volledig worden voorkomen, maar is bij installaties met
vertrektemperaturen onder 60°C verwaarloosbaar gering.
Bij warmtepompen voor gemiddelde en voor hoge temperatuur
kunnen ook temperaturen boven 60°C worden bereikt.
Daarom moeten voor het vul- en suppletiewater volgens VDI
2035 blad 1 de volgende richtcijfers aangehouden worden:
Totaal aardalkaliën
Totaal verwarmings-
in mol/m³ resp.
vermogen in [kW]
mmol/l
≤
tot 200
≤
200 tot 600
> 600
< 0,02
Minimaal debiet verwarmingswater
Het minimale debiet verwarmingswater van de warmtepomp
dient in elke bedrijfstoestand van de verwarmingsinstallatie
gegarandeerd te zijn. Deze kan b.v. door installatie van een
dubbele differentiedrukloze verdeler worden bereikt.
OPMERKING
Het gebruik van een overstroomventiel is alleen bij vloer- of
wandverwarming en een max. debiet verwarmingswater van 1,3 m³/h aan
te bevelen. Bij niet in acht nemen kunnen er storingen in de installatie
ontstaan.
Vorstbeveiliging bij kans op vorst
Indien
de
warmtepompmanager
circulatiepompen bedrijfsklaar zijn, werkt de vorstbeveiliging van
de warmtepompmanager. Bij buitenbedrijfstelling van de
warmtepomp of bij stroomuitval moet de installatie worden
geleegd. Bij warmtepompsystemen waarbij stroomuitval niet
herkend kan worden (vakantiehuis), moet de verwarmingskring
met een geschikte vorstbeveiliging worden gebruikt.
SIH 20TE
de
verwarmingsinstallatie
mogelijk
vuil,
resten
van
verwarmingskant
dient
de
en
suppletiewater
moet
moet
zijn
voorgefilterd
Totale
hardheid in °dH
≤
2,0
11,2
≤
1,5
8,4
< 0,11
en
de
verwarmings-
NL-5