3
Controleer de opnamemodus.
Bevestig dat P verschijnt in het
scherm.
4
Maak de camera gereed.
•
Houd met beide handen de camera
stevig vast en laat uw ellebogen
rusten tegen uw zij. Trillende of
onvaste handen kunnen uw foto's
wazig maken.
•
Houd uw vingers en andere voor-
werpen uit de buurt van de lens en
AF-hulpverlichting om onscherpe of
te donkere (onderbelichte) foto's te
voorkomen.
5
Zet de foto in een kader.
6
Stel scherp.
Houd de ontspanknop half ingedrukt
om scherp te stellen.
•
Als de camera kan scherpstellen, zullen het scherpstelframe en de
scherpstelindicator groen oplichten.
•
Als de camera niet in staat is om scherp te stellen, wordt het scherp-
stelkader rood, wordt s weergegeven en zal de scherpste-
lindicator wit knipperen.
Fotograferen (modus P)
Scherpstelindicator
Scherpstelkader
3
45