DIAGNOSTISCHE RICHTLIJNEN
OPMERKING
niet slepen als het moet worden
vervoerd. Slepen kan het voer-
tuig zware schade toebrengen.
Raadpleeg VERVOER VAN HET
VOERTUIG in dit hoofdstuk voor
gedetailleerde instructies.
HET VOERTUIG PIEPT CONTINU
NADAT DE MOTOR IS GESTOPT EN
DE RF D.E.S.S.-SLEUTEL IS VERWIJ-
DERD.
1. Parkeerstandhendel niet inge-
schakeld.
Zet de hendel in de vergren-
-
delde stand.
2. Schakelhendel is niet in stand F
of R gezet.
Zet de schakelhendel in de
-
stand F of R.
3. Parkeerstandhendel niet inge-
schakeld.
-
Zet de hendel in de vergren-
delde stand.
DE MOTOR DRAAIT NIET
1. Een schuivende veiligheidsmel-
ding op het multifunctionele in-
strumentenbord werd niet be-
vestigd.
Open het onderhoudsdeksel
-
aan de rechterkant en lees
de veiligheidskaart.
Draai de gashendel naar u
-
toe (uw pols gaat omlaag)
om de veiligheidsmelding te
bevestigen.
2. Motorstopschakelaar op UIT.
Zorg ervoor dat de motor-
-
stopschakelaar op AAN
staat.
3. Accu leeg of een slechte aanslui-
ting op de accu.
126
Laat het voertuig
-
Controleer de lading van de
accu. Herlaad indien nodig
(zie ONDERHOUDSPROCE-
DURES).
-
Controleer de accuaansluitin-
gen (zie ONDERHOUDSPRO-
CEDURES).
4. Gesprongen zekering.
Controleer de toestand van
-
de zekering (zie ZEKERING
VERVANGEN).
5. De RF D.E.S.S.-sleutel wordt
niet uitgelezen.
Breng de D.E.S.S.-sleutel
-
correct aan.
Probeer een andere
-
D.E.S.S.-seutel die reeds
voor dit voertuig geprogram-
meerd is.
MOTOR DRAAIT MAAR START NIET
1. Brandstof bijna op.
Vul de brandstoftank (zie
-
BASISPROCEDURES).
2. Accu bijna leeg.
Controleer de lading van de
-
accu. Herlaad indien nodig
(zie ONDERHOUDSPROCE-
DURES).
Controleer de accukoppelin-
-
gen in het opbergvak voor-
aan.
3. Probleem met het motormana-
gement.
Controleer of het motorindi-
-
catorlichtje BRANDT tijdens
het starten. Neem voor on-
derhoud en reparatie contact
op met een erkende Can-Am
On-Road dealer, reparatiebe-
drijf of iemand anders van
uw keuze.