N.B.: Verwijder de messen en scherp deze met
behulp van een slijpsteen: zie Het verwijderen van
de messen, stappen 2 en 3. Nadat de snijranden
aangescherpt zijn, installeert u opnieuw het mes
met de bescherming tegen het afschaven, de
volgring en de mesbout. De opstaande randjes van
het mes moeten naar boven gericht zijn. Haal de
mesbout aan met een moment van 115–149 Nm.
Indien het mes verder slijt, zal zich een gleuf
vormen tussen het opstaande randje en het platte
gedeelte van het mes (Afb. 19 C). Uiteindelijk
kan er een stuk van het mes afbreken en van
onder de maaierbehuizing vandaan geworpen
worden, hetgeen mogelijk uzelf of omstanders
ernstig kan verwonden.
Afbeelding 20
1. Uitsluitend deze zijde aanscherpen.
Het corrigeren van niet op elkaar
ingestelde afstellingen van de
maaier
Als één mes lager maait dan de anderen dan moet dit
als volgt gecorrigeerd worden:
1. Laat de maai-eenheid zakken op een horizontaal
oppervlak, activeer de parkeerrem, zorg ervoor dat
het tractiepedaal in de neutraalstand staat en de
hendel van de aftakas uitgeschakeld is [OFF], zet
de motor AF [OFF], verwijder de sleutel uit het
contact en haal de bougiekabels los. Zorg ervoor
dat de bandenspanning van alle banden gelijk is.
2. Zet de maaihoogte-instelling in de 4 inch-positie:
zie Het instellen van de maaihoogte.
GEVAAR
3. Draai de messen totdat de uiteinden met elkaar
uitgelijnd zijn. De uiteinden moeten zich binnen 3
mm van elkaar bevinden. Indien de uiteinden zich
niet binnen 3 mm van elkaar bevinden gaat u
verder met stap 10 en voegt u opvulstukken toe
tussen het ashuis en de onderkant van de maai-
eenheid.
4. Zorg ervoor dat de pinnen van de maaihoogte-
instelling correct op het frame steunen. Als de
pinnen niet goed steunen, dan moeten er één of
meerdere opvulstukken toegevoegd worden om tot
een goede uitlijning te komen.
5. Plaats alle drie de messen in de "A"-positie (Afb.
18) en meet de afstand tussen het horizontale vlak
tot aan de onderkant van het uiteinde van ieder mes
(Afb. 22).
6. Noteer de meetresultaten die verkregen werden in
de "A"-positie, draai de messen naar de "B"-positie
(Afb. 21), meet de afstand van alle messen tot aan
het horizontaal vlak en noteer de meetresultaten
(Afb. 22).
1. Meet vanaf het uiteinde van het mes tot aan de grond.
7. Draai de messen naar de "C"-positie, meet en
noteer de meetresultaten (Afb. 21, 22).
8. Vergelijk de meetresultaten van de verschillende
posities. Alle maten moeten gelijk zijn binnen 6
mm van twee willekeurige messen. De afwijking
tussen de maten van alle drie de messen mag niet
meer bedragen dan 9,5 mm. Indien de afwijking
20
Afbeelding 21
Afbeelding 22