Verzenden van een fax
Dit gedeelte beschrijft de procedures voor het gebruik van de standaard faxfuncties. Voor het gebruik van de
faxfunctie is een optioneel product nodig.
1
Plaatsen van originelen
●
Plaats het origineel in de aanvoer
of op de glasplaat.
2
Selecteren van functie
●
Selecteer [Fax] op het scherm
Hoofdmenu.
•
Druk op [Fax].
3
Geef de bestemming aan
●
Voer het faxnummer in.
4
Start de faxverzending
●
Na het selecteren van de
instellingen, drukt u op
•
Als er een aanmeldscherm voor Afdelings-ID beheer of SSO-H verschijnt, dient u de betreffende authentificatiegegevens (ID, wachtwoord/PIN) in te
voeren. Als de Kopiekaartlezer-F1 is geïnstalleerd, plaatst u eerst een controlekaart.
•
Als er een inlogservice zoals Afdelings-ID beheer of SSO-H is ingesteld, drukt u op
•
De verzendinstellingen voor de laatste verzendopdracht kunnen worden bewaard.
-
Om alle instellingen te annuleren, drukt u op
-
De aangegeven bestemmingen worden niet bewaard.
40
Volgorde van basishandelingen
Originelen in de aanvoer plaatsen
•
Stel de geleiders in op het formaat van uw
originelen. Plaats uw originelen met de te
scannen zijde naar boven.
•
Het scherm met basisfuncties voor faxen wordt
getoond.
•
Voer met de numerieke toetsen het faxnummer
in.
•
Druk op
.
.
.
Originelen op de glasplaat plaatsen
•
Open de aanvoer/het kopieerdeksel.
•
Plaats uw originelen met de tekstzijde naar
beneden.
U kunt diverse faxfuncties instellen. Voor meer
informatie raadpleegt u e-Handleiding > Faxen.
Nadat een opdracht is verzonden, kunnen
de verzendinstellingen bewaard blijven, met
uitzondering van de aangegeven bestemmingen.
•
Om alle instellingen te annuleren, drukt u op
.
•
Om andere opdrachten te verzenden met
dezelfde instellingen, geeft u de bestemmingen
aan voor de opdrachten omdat de bestemming
die voor de vorige opdracht was aangegeven
niet wordt bewaard.
(Inloggen/Uitloggen) om uit te loggen.
Hoofdstuk
2