V
Afsluiter
F
V
Afsluiter
K
V
Terugslagklep
S
r
Regelklep
B
r
(=PC) Regelklep (anti-cavitatie)
C
r
Regelklep
F
r
Regelklep (vlotterklep)
F1
r
Regelklep (thermostatisch)
F2
r
Regelklep (drukregelaar)
F3
r
Regelklep (koelwater)
K
l
Bedrijfsvloeistofleiding
B
l
Cavitatiebeveiligingsleiding (optie)
C
l
Verse bedrijfsvloeistofleiding
F
l
Koelwaterleiding
K
l
Zuigleiding
S
l
Drukleiding
D
l
Circulatieleiding
U
m
(=Li) Niveaumeter
a
m
(=Pi) Vacuümmeter
B
m
Manometer
D
m
(=Ti)
Thermometer
t
m
Temperatuursensor naar r
t1
U
Vloeistofoverstort
A
U
Aansluiting voor bedrijfsvloeistof
B
U
Aansluiting zuigleiding
S
U
Aansluiting drukleiding
D
U
Aftap (vloeistofafscheider)
E
U
Aftap (pomp)
e
U
Aansluiting voor circulatievloeistof
U
Directe toevoer/ Geen recirculatie
De bedrijfsvloeistof voor de vacuümpomp is direct afkomstig uit een
hoofdvoorziening. De bedrijfsvloeistof wordt gescheiden van het gas
en afgevoerd. Er vindt geen recirculatie plaats. Deze regeling kan wor-
den gebruikt indien besparing of vervuiling van bedrijfsvloeistof geen
punt zijn. Een automatisch magneetventiel kan voor de doorstroming
van die vloeistof zorgen gelijktijdig met de werking van de
vacuümpomp (d.w.z. na het stoppen van de motor, sluit het ventiel ter
voorkoming dat de behuizing met te veel bedrijfsvloeistof wordt ge-
vuld). Met een handmatig bedrijfsvloeistofafsluiter, is het be la ngr i jk
om het ventiel onmiddellijk te openen na het starten van de motor en
het ventiel onmiddellijk te sluiten voordat u de motor uitschakelt.
Versie met laterale vloeistofafscheider:
Versie met opbouw vloeistofafscheider:
Installatie en Inbedrijfname
pagina 6
F2
Schakelschema:
Alternatief vat met vlotterklep:
Gedeeltelijke recirculatie
De bedrijfsvloeistof betreed en verlaat de vacuümpomp op dezelfde
manier als met de direct toevoer regeling. Een deel van de bedrijfs-
vloeistof wordt gerecirculeerd vanuit de afscheider naar de
vacuümpomp. De rest wordt geloosd vanuit de afscheider en afge-
voerd. De verse vloeistof F wordt toegevoegd in voldoende hoeveelhe-
den om de juiste temperatuur te handhaven wat van essentieel belang
is voor een goede prestatie van de vacuümpomp. Dit soort regeling
wordt gebruikt wanneer hergebruik van bedrijfsvloeistof mogelijk is,
wanneer een andere bedrijfsvloeistof dan water wordt gebruikt, kan
het verbruik worden verminderd tot wel 50 procent, afhankelijk van de
vloeistofdampspanning en de temperatuur.
Het niveau van de bedrijfsvloeistof in het afscheider/recirculatievat
dient op de hartlijn van de pompas te liggen of iets daaronder. Ook
kunnen voorzorgsmaatregelen getroffen worden voor de overstort van
bedrijfsvloeistof. Dit verhindert het starten van de vacuümpomp met
een volgelopen behuizing, waardoor de vacuümpomp en de aandrijf-
motor overbelast kunnen worden.
Versie met laterale vloeistofafscheider:
LA 0053-1111 A, LB 0063-1011 A
0870150642