VOORZICHTIG
_a
De as van de vacuümpomp is afgedicht met een mechanische af-
dichting (433.0).
Opstarten van de vacuümpomp zonder bedrijfsvloeistof beschadigd
de mechanische afdichting binnen korte tijd.
De vacuümpomp nooit starten zonder bedrijfsvloeistof.
Bepalen van de Bedrijfsomstandigheden
Keuze van de Bedrijfsvloeistof
Water wordt gewoonlijk gebruikt als ringvloeistof bij het verpompen
van lucht of andere inerte gassen. Andere ringvloeistoffen mogen wor-
den gebruikt om te voldoen aan de geselecteerde gassen en de metho-
de van afscheiding.
De kinematische viscositeit bij bedrijfstemperatuur mag niet groter zijn
dan 2 mm²/s. Hogere viscositeiten vereisen meer aandrijfvermogen. De
dampspanning van de ringvloeistof mag in geval van vacuümbedrijf
hoogstens 16 mbar zijn. Hogere dampspanningen verminderen de
zuigcapaciteit en de einddruk zoals vermeld in de prestatietabellen res-
pectievelijk de prestatiecurven. Wanneer andere ringvloeistoffen dan
water worden gebruikt dient aan Busch bevestiging te worden ge-
vraagd van de pompkarakteristiek van de vacuümpomp.
Wanneer vloeistoffen samen met het procesgas worden verpompt (drie
tot vijf maal de hoeveelheid van de circulatievloeistofhoeveelheid zoals
opgegeven in het gegevensblad) kan de toevoeging van verse bedrijfs-
vloeistof aanzienlijk worden verminderd.
Condensatie van damp in de vacuümpomp kan cavitatie veroorzaken
en de onderdelen van de vacuümpomp beschadigen. Condensatie
voorafgaand van de vacuümpomp (ejecteur of oppervlaktekoeler)
heeft daarom de voorkeur. Onder bepaalde omstandigheden kan het
verzamelde condens door de vacuümpomp worden meeverpompt.
Anders dient hiervoor een aparte vloeistofpomp te worden voorzien.
Het ontwerp moet worden uitgevoerd door de fabrikant/leverancier.
De zuigcapaciteit (respectievelijk volumestroom) zoals opgegeven in de
prestatietabel wordt bereikt bij een bedrijfstemperatuur van 15 °C. Be-
drijf bij hogere watertemperaturen leidt tot een verminderde zuigcapa-
citeit (respectievelijk volumestroom), maar heeft de mogelijkheid om
verse bedrijfsvloeistof of koelwater te besparen in geval van gedeeltelij-
ke recirculatie respectievelijk een gesloten koelsysteem. Deze vloeistof-
stroom dient met behulp van de regelklep r
worden afgesteld op een zodanige hoeveelheid, dat het benodigde
zuigvermogen (respectievelijk volumestroom) wordt bereikt. De regel-
klep dient in deze positie te worden vastgezet.
Verse Bedrijfsvloeistofbehoefte
De benodigde verswatercapaciteiten worden aangegeven op Ú pagi-
na 27. Deze gegevens gelden voor directe toevoer.
Deze waterhoeveelheden resulteren in ongeveer een 5,5 °C stijging
van de temperatuur voor een enkeltraps vacuümpomp, en een 2,7 °C
stijging voor een tweetraps vacuümpomp bij het verpompen van droge
lucht. Condenseerbare dampen in de gasstroom zullen echter warmte-
last verhogen en een hogere temperatuurstijging veroorzaken.
Capaciteitsbehoeften bij gedeeltelijke recirculatie kunnen tot 50 pro-
cent gereduceert worden, afhankelijk van de temperatuurstijging in de
vacuümpomp (zie opmerking hierboven).
Indien de bedrijfssnellheid afwijkt van de gegeven waarden, zullen ook
de watercapaciteitsbehoeften mee variëren.
Bedrijfsvloeistofniveau
Opmerking: De opties om het niveau te controleren hangen af van de
installatie. Wanneer de installatie geen mogelijkheid heeft om het ni-
veau te controleren, schroef dan de plug (b) los. Overtollige bedrijfs-
vloeistof stroomt dan uit de opening. Vul indien nodig bedrijfsvloeistof
bij tot het de onderzijde van de opening bereikt. Schroef de plug (b)
terug voordat de vacuümpomp weer wordt gestart.
Onderhoud
pagina 10
respectievelijk r
te
F
B
VOORZICHTIG
_a
Opstarten van de vacuümpomp met een volledig gevulde behuizing
kan de bladen van de rotor verbuigen.
De bedrijfsvloeistof dient alleen tot het midden van de as te staan
wanneer de vacuümpomp gestart moet worden.
● Zorg ervoor dat het bedrijfsvloeistofniveau tot het midden van de
as staat wanneer de vacuümpomp gestart moet worden
Drukregeling
Bij erg lage drukken en voldoende hoge temperaturen kan de bedrijfs-
vloeistof lokaal overgaan in de dampfase en belletjes vormen in de be-
drijfsvloeistof. Terwijl de druk oploopt naar de uitlaatopening
imploderen de belletjes. Dit proces wordt cavitatie genoemd. Wanneer
er zich belletjes op oppervlakken bevinden, kan de bedrijfsvloeistof niet
gelijkmatig vanuit alle richtingen de vrijgekomen ruimte opvullen. In
plaats daarvan raakt de instromende bedrijfsvloeistof het oppervlak
met hoge snelheid. Dit resulteert in erosie, wat de vacuümpomp snel
kan beschadigen. Naast de vorming van belletjes verslechterd ook de
prestatie van de pomp. Cavitatie is duidelijk merkbaar door zijn knette-
rende geluid.
De werkdruk van de vacuümpomp dient daarom voldoende boven de
dampspanning van de bedrijfsvloeistof te liggen. De drukregeling in
het vacuümsysteem mag in ieder geval onder geen enkele voorwaarde
worden bereikt door de zuigleiding te smoren of zelfs af te sluiten!
De dampspanning van de bedrijfsvloeistof en dientengevolge de eind-
druk kunnen worden verlaagd met behulp van koeling. Dit verhoogt
echter de koelwaterhoeveelheid aanzienlijk. In de meeste gevallen is de
lage einddruk niet vereist en kan cavitatie worden vermeden met be-
hulp van vacuümbegrenzing in plaats van koeling.
Verwijderen van Vervuiling en Vuilafzettingen
● Gebruik onthard water bij een gesloten koelsysteem
● Zorg ervoor dat er geen vuildeeltjes met een diameter groter dan
0,1 mm in de vacuümpomp kunnen komen, noch via het proces-
gas noch via de bedrijfsvloeistof. Filter grotere vuildeeltjes uit voor
de vacuümpomp.
Het vuilpercentage mag niet boven de 5 volumeprocent komen.
Onderhoud
Wanneer de vacuümpomp gas heeft verpompt dat vervuild was
met schadelijke stoffen, kunnen gevaarlijke stoffen achterblijven in
de filters.
Gevaar voor de gezondheid tijdens inspectie.
Gevaar voor het milieu.
Tijdens het werken met vervuilde filter dient beschermende kleding
te worden gedragen.
Vervuilde filters zijn bijzonder afval en dienen apart te worden af-
gevoerd volgens de geldende reglementen.
VOORZICHTIG
Tijdens bedrijf kan het oppervlak van de vacuümpomp temperatu-
ren bereiken van meer dan 70 °C.
Gevaar voor verbranding!
● Voordat de aansluitingen worden losgemaakt, dient zeker te wor-
den gesteld dat de leidingen tot atmosferische druk zijn belucht
GEVAAR
_age32
_ac
LA 0053-1111 A, LB 0063-1011 A
0870150642