LP21/LP22
6.4
Instructies voor het installeren van de inductielussen
•
De inductielussen moeten met een afstand van tenminste 15 cm tot immobiele en tenminste 1 m tot
mobiele metalen voorwerpen worden gelegd. De afstand tot het oppervlak van het definitieve wegdek
dient niet meer te bedragen dan 5 cm.
•
De luskabel moet in ieder geval gescheiden van de voedingsleidingen worden gelegd.
•
Als luskabel dient een normaal éénpolig kabel met een doorsnede van 1,5 mm² te worden gebruikt.
•
Als de kabel in de grond wordt ingegraven, dient de kabel van een geschikte isolatie te zijn voorzien.
Indien een hete gietmassa wordt gebruikt, dient er op voldoende temperatuurvastheid van de kabel te
worden gelet.
•
Liefst worden inductielussen vierkant of rechthoekig uitgevoerd. Als er geen kant-en-klare lussen
kunnen worden gebruikt, dan wordt de lus in een in het wegdek uitgefreesde sleuf aangebracht, zoals
afgebeeld in de onderstaande afbeelding. Hierbij dient de kabel die de lus vormt, goed in de groef
gefixeerd te worden. Vul de groef tenslotte op met de gietmassa. Zorg voor hoeken van 45°, om
schade aan de isolatie van de kabel te voorkomen.
8 mm
Afb.7: Installatie van de lussen
•
Bij het installeren van de kabel dient men zich aan het aantal windingen te houden die in de tabel
staan aangegeven.
Omvang inductielus
onder 3 m
3 tot 4 m
4 tot 6 m
6 tot 12 m
boven 12 m
Tab.5: Windingsgetal van de lussen
•
De twee kabeluiteinden die van de inductielus naar de detector gaan (lustoevoerleiding), moeten met
minimaal 20 slagen/m worden getwist.
•
Vermijd het opdelen van de kabel in korte stukken. Mocht het toch nodig zijn om meerdere korte
stukken kabel te gebruiken, scherm dan de klempunten waar de stukken met elkaar verbonden zijn,
met moffen van giethars af tegen binnendringend vocht.
LP21/LP22 installatie-instructies nl
30-50 mm
Aantal windingen
Pag. 15 a 37
6
5
4
3
2
Sensors