BERGMEERDUIKEN
De omgevingsdruk op hoogte is lager dan die op zeeniveau. Als een duiker op een
hoogte van bijvoorbeeld 1500 meter boven zeeniveau aankomt is er een grotere partiële
stikstofdruk in zijn lichaam dan in de omgeving; hij heeft dus als het ware reststikstof
in zijn lichaam. Deze 'reststikstof' verdwijnt uit zijn lichaam en het evenwicht tussen
de stikstofdruk binnen en buiten zijn lichaam zal zich na een aantal dagen herstel-
len. Duik niet voordat uw lichaam de tijd heeft gehad om zich aan te passen aan de
veranderde omstandigheden.
Voordat in een bergmeer gedoken kan worden moet de ZOOP op het juiste berg-
meerprogramma (A1 of A2) gezet worden. De maximale partiële stikstofdruk-ken in
de verschillende compartimenten worden dan kleiner gemaakt, aan de hand van de
heersende omgevingsdruk op die hoogte.
Als gevolg hiervan worden de geen-decompressielimieten (nultijden) aanzien-lijk korter.
OPPERVLAKTE-INTERVALLEN
De ZOOP heeft een minimale tijd van vijf minuten nodig aan het einde van een
duik voordat hij de oppervlakte-interval begint te tellen. Zou een duik binnen deze
vijf minuten voortgezet worden zal de ZOOP het vervolg van deze duik niet als een
herhalingsduik beschouwen.
6.2. SUUNTO REDUCED GRADIENT BUBBLE MODEL (RGBM)
Het Suunto Reduced Gradient Bubble Model (RGBM) is een modern calculatiemodel
waarmee zowel de hoeveelheid stikstof in opgeloste vorm kan worden bijgehouden,
98