10
Instellingen
10.4
Neerlaatsnelheid van de harken instellen
Pos. II ≙ maximale afstand tanden tot de bodem
Om de harkhelling in te stellen, de klapstekker (1) verwijderen en de bout (2) eruit trekken.
Het tastwiel in de gewenste positie brengen.
De bouten (2) weer monteren en met de klapstekkers (1) borgen.
Om de harkhelling in te stellen, de voorste tastwielen demonteren en in het gatenpatroon
verplaatsen. Voor een betere oriëntering de basisinstelling van de harkhelling in acht
nemen,
INFO
Bij zwaar voer het onderstel binnen zo laag mogelijk instellen.
10.4
Neerlaatsnelheid van de harken instellen
Met de instelbare reductiekleppen kunnen de neerlaatsnelheden van de harken worden
ingesteld.
De reductiekleppen zijn in de fabriek zodanig ingesteld dat het neerlaten van de harken in de
wendakkerstand resp. uit de wendakkerstand in de werkstand tijdvertraagd (voor, achter)
plaatsvindt.
Vanwege verschillende trekkertypes en oliedrukwaarden kan bijstelling met de reductiekleppen
nodig zijn.
De kleinste verstellingen aan de kartelschroeven van de reductiekleppen bewerkstelligen al een
grote verandering van de hef- en neerlaatsnelheid.
KSG000-032
Het eruit draaien van de kartelschroef(4) bewerkstelligt een verhoging van de oliestroom en
zodoende een snellere daling van de overeenkomstige hark.
Neerlaatsnelheid van de beide harken – reductieklep (1)
De inbusbout (3) losdraaien.
De kartelschroef (4) erin of eruit draaien.
De inbusbout (3) vastdraaien.
De neerlaatsnelheid van de hark controleren.
10.5
Uitzetsnelheid voor de verstelling van de werkbreedte/zwadbreedte
Met de instelbare reductiekleppen kunnen de uitzetsnelheden van de dwarsarmen worden
ingesteld.
Vanwege verschillende trekkertypes en oliedrukwaarden kan bijstelling met de reductiekleppen
nodig zijn.
84
zie
Pagina 49.
4
3
1
Swadro TC 1000
Originele handleiding 150000631_07_nl