Opnamestanden
Selecteer een opnamestand die bij het onderwerp past. Dit doet u door de functieknop in de gewenste
stand te zetten (P 5). De volgende opnamestanden zijn beschikbaar:
M SCÈNEHERKENNING
M
SCÈNEHERKENNING
In deze opnamestand analyseert de camera de ge-
hele compositie en wordt automatisch de onder-
werpstand geselecteerd die voor de omstandighe-
den en het onderwerp het meest geschikt is (P 14).
B AUTOMATISCH
B
AUTOMATISCH
Kies deze opnamestand voor scherpe, heldere foto's.
Deze opnamestand kan vrijwel altijd worden ge-
bruikt.
SP1/SP2 ONDERWERPPROGRAMMA
SP1/SP2
ONDERWERPPROGRAMMA
U kunt met de camera kiezen uit een aantal "omge-
vingen", elk aangepast aan bepaalde omstandighe-
den voor opnames of aan een specifi ek type onder-
werp. Die omgevingen kunnen worden toegewezen
aan de SP1/SP2-positie op de functieknop.
1
Zet de functieknop op SP1/SP2.
20
2
Druk op MENU/OK om het menu Opna-
mestanden op het LCD-scherm weer
te geven.
3
Druk op de keuzeknop omhoog of
omlaag om A ONDERWERPPRO-
GRAMMA te selecteren.
4
Druk op de keuzeknop rechts om een
lijst met onderwerpprogramma's weer
te geven.
5
Druk op de keuzeknop omhoog of
omlaag om een programma te selec-
teren.
6
Druk op MENU/OK om de geselecteerde
optie te activeren.
Totdat de instelling wordt gewijzigd, wordt het ge-
selecteerde onderwerpprogramma automatisch
weer geactiveerd wanneer de functieknop op SP1/
SP2 wordt gezet.