Catros BAG0053.19 10.22
WAARSCHUWING
Gevaar voor bekneld raken, snijden, vastgrijpen, naar binnen
trekken en stoten als de machine onbedoeld loskomt van de
tractor!
Gebruik de daartoe bestemde inrichtingen om de tractor en
•
machine in overeenstemming met de voorschriften aan elkaar te
koppelen.
•
Let er bij het aankoppelen van de machine op de
driepuntshydraulica van de tractor op dat de
aanbouwcategorieën van tractor en machine met elkaar
overeenkomen.
Waardeer de cat. II bouten van de topstang en trekstang van de
machine met de reductiehulzen op tot cat. III, als uw tractor een
driepuntshydraulica van cat. III heeft.
Gebruik alleen de bijgeleverde bouten van de topstang en
•
trekstang voor het koppelen van de machine.
•
Controleer elke keer bij het aankoppelen van de tractor of de
bouten van de topstang en trekstang zich in goede staat
bevinden. Vervang bouten van de topstang en trekstang met
duidelijke slijtagesporen.
•
Borg de bouten van de topstang en trekstang in de
koppelingspunten van het driepunts-aanbouwframe met een
lunspen tegen onbedoeld losgaan.
WAARSCHUWING
Gevaar voor uitval van de energietoevoer tussen tractor en
machine door beschadigde voedingsleidingen!
Let bij het aansluiten van de voedingsleidingen op het verloop van de
voedingsleidingen. De voedingsleidingen
moeten bij alle bewegingen van de aangekoppelde machine
•
soepel meedraaien zonder spanning, knikken of wrijving.
•
mogen niet langs onderdelen schuren.
1. Bevestig de kogelkoppelingen met de topstangbouten en de
trekstangbouten in de koppelingspunten van het driepunts-
aanbouwframe.
→
Waardeer de cat. II bouten van de topstang en trekstang van de
machine met de reductiehulzen op tot cat. III, als uw tractor een
driepuntshydraulica van cat. III heeft.
2. Borg de topstangbout en de trekstangbout elk met de lunspen
tegen onbedoeld losgaan.
3. Stuur personen weg uit de gevarenzone tussen tractor en
machine voordat u naar de machine rijdt.
4. Koppel eerst de voedingsleidingen aan, voordat u de machine
aan de tractor koppelt.
4.1 Rij de tractor zodanig tot bij de machine, dat er een ruimte
(ca. 25 cm) tussen tractor en machine blijft.
4.2 Beveilig de tractor tegen onbedoeld starten en wegrollen.
4.3 Sluit de voedingsleidingen aan op de tractor.
4.4 Richt de haken van de trekstangen zodanig dat ze in lijn
liggen met de koppelingspunten van de machine.
Machine aan- en afkoppelen
55