Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Jesco EASYPOOL SMART 02 Bedieningsvoorschrift pagina 16

Inhoudsopgave

Advertenties

Vrij Chloor
Fig. 5.1 Dissociatiecurve van chloor t.o.v pH waarde
In een fotometrische bepaling wordt de pH waarde van
het monster op ca. pH 6,5 gebufferd. Daarmee geeft de
meting een hoger gehalte aan werkzaam chloor dan
werkelijk in het proceswater ter beschikking staat. Bij
hogere pH waarden ontstaan er nog grotere verschillen
tussen de vermoedelijke desinfectiegraad volgens de
fotometrische bepaling en de werkelijke waarde. In het
hoofdscherm worden daarom twee waarden voor het vrij
chloor aangegeven: de fotometrische overeenkomstige
waarde en het werkzame chloorgehalte ("Werk.Chloor")
voor kiemdoding bij actuele pH waarde.
Kalibratie
Voor het aanvangen van de kalibratie moet de
bovengrens van het meetbereik van de sensor
vastgelegd worden (zie Service >> Ingangen). Voor privé
zwembaden wordt meestal het meetbereik 0-1.00 mg/L
gekozen.
Daarna kan de kalibratie van de ingang met een 2-punts-
kalibratie plaatsvinden (Hoofdmenu >> Kalibreren):
De fysische meet waarde (µA) aan de meetcel wordt bij
kalibratie in het display aangegeven.
Referentiewaarde 1: Nulpuntskalibratie
Voor dit doel wordt de meetwater doorstroming stilgezet
worden (afsluiter aan de inlaat sluiten). Verandert zich de
waarde in het display (ca 5-10 µA) niet meer dan moet
deze met "OK" bevestigd worden om op te slaan. Er
wordt automatisch naar het volgende menu gewisseld.
Referentiewaarde 2: DPD
De meetcel wordt in het meetwater gehouden (afsluiter
inlaat open). Verandert de waarde zich niet meer dan
wordt met de DPD methode het chloorgehalte in het
meetwater bepaald. Het meetwater moet bij de meetcel
onttrokken worden en het actuele signaal op het moment
van meetwater onttrekking moet op de TOPAX DX
SMART worden opgeslagen om signaalwisselingen
tijdens de DPD bepaling als meetfout uit te sluiten. Met
de DPD methode wordt het chloorgehalte bepaald. Deze
waarde wordt ingesteld op de regelaar en met "OK"
opgeslagen.
Na opslag wordt de waarde van de steilheid van de
chloormeetcel weergegeven. De typische steilheidwaarde
bedraagt ca. 25 µA – 35 µA (afhankelijk van meetwater)
per mg/l vrij Chloor.
De aannemelijkheid van de steilheidmeting wordt
bewaakt.
Voor controle van het chloorgehalte voor nastellen
voldoet een "1-punts-kalibratie" (alleen
Referentiewaarde 2).
4.5.2 Meetwaarde ingang pH waarde
De pH elektrode levert een spanning welke
proportioneel is met de pH waarde. Deze spanning is
door de Nernstspanning gedefinieerd. De
Nernstspanning is de spanningsverandering per pH
deel. Deze is afhankelijk van de temperatuur van de
vloeistof (zie vakliteratuur of DIN 19261).
De Nernstspanning wordt tussen de pH-glaselektrode
en een referentie-elektrode gemeten. Mechanisch zijn
deze beide elektroden in één combinatie-elektrode
samengebouwd.
Kalibratie
Kalibratie van de elektrode kan als "2-punts-kalibratie"
met twee bufferoplossingen of als "1-punts-kalibratie"
met aansluitend ingave van de steilheid van de
meetelektrode uitgevoerd worden. Bij de "1-punts-
kalibratie" is onder voorwaarde dat de steilheid van de
elektrode vooraf in het laboratorium is bepaald.
Bij kalibratie wordt de daadwerkelijke gemeten
spanningswaarde en de theoretische waarde ("Ideaal
waarde") van de ingestelde bufferoplossing in het
display weergegeven. Daardoor kan bij de kalibratie al
de juistheid van de elektrode vastgesteld worden bij
verse zuivere bufferoplossingen.
De reactietijd van een nieuwe elektrode bedraagt
enkele seconden en is stabiel als de fysische waarde
niet meer verandert. Bij oudere elektroden kan de
reactietijd vergroten.
2-punts-kalibratie
Buffer 1: Nulpuntskalibratie
De pH elektrode wordt in de bufferoplossing gestoken
die het nulpunt van de meting bepaald of in de buurt
hiervan is. Het ideale nulpunt (0 mV) van de meetkring
ligt bij pH 7,00. Het reële nulpunt wijkt echter minimaal
van deze waarde af. Voor nulpuntskalibratie wordt door
Lutz-Jesco een bufferoplossing met pH waarde 6,80
aangeboden. Als de elektrode in deze buffer is
gedompeld dan kan er theoretisch een spanning van
12 mV in het display verschijnen. De gemeten fysische
waarde is altijd verschillend ten opzichte van de
theoretische waarde.
Verandert de fysische waarde in het display niet meer
dan moet de referentiewaarde met "OK" opgeslagen
worden.
BELANGRIJK!
Wijkt de werkelijk gemeten spanning
aanzienlijk af van het theoretische nulpunt van
de meetcel dan bestaat er een nulpuntsdrift.
Deze mag niet groter zijn als de DIN 19265
aangeeft. De regelaar waarschuwt bij een
nulpuntsdrift boven ca. 40 mV voor slechte
elektrode kalibratie.
16

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave