4.5 Dysplasie-stoel
De dysplasie-stoel maakt een eventueel medisch
vereiste abductie van de dijen mogelijk. Voor het
R
instellen van de beengeleidingen draait u de ci-
linderkopschroeven met inbussleutel (A) aan de
onderkant van de zitplaat los. Hierdoor gaat de
lamellenklem los en kunnen de binnen- en bui-
A
tenbeengeleidingen in de hoek worden verscho-
ven. Voor een gelijke hoekinstelling van de be-
nen is op de bovenste klemplaat een hoekschaal
(B) van 0° tot 30° per kant geplaatst.
A
Verschuif de beengeleiding in de gewenste posi-
tie. Met de weerstand van de lamellenklem kan
een visuele controle van de instelling worden uit-
gevoerd, ook in losse toestand. Draai vervolgens
de schroeven weer vast.
B
4.6 Binnenbeengeleiding
Voor het instellen van de beengeleidingen draait
u de cilinderkopschroeven met inbussleutel (C)
aan de onderkant van de zitplaat los. Hierdoor
gaat de lamellenklem los en kan de binnenbeen-
geleiding in de hoek worden verschoven.
C
C
Voor een gelijke hoekinstelling van de benen is
op de bovenste klemplaat een hoekschaal van 0°
tot 30° per kant geplaatst.
Verschuif de beengeleiding in de gewenste positie. Met de weerstand van de la-
mellenklem kan een visuele controle van de instelling worden uitgevoerd, ook in
losse toestand. Draai vervolgens de schroeven weer vast.
Schroef na iedere instelling de schroefverbindingen weer vast!
15