In b o uw
2. Inbouw
2.1 Inbouwpositie
De verschildrukregelaar moet in horizontale
leidingen worden ingebouwd met de aan-
drijving wijzend naar beneden. De door-
stroomrichting moet overeenstemmen met
de richting van de pijl op het huis.
2.2 Stuurleiding
Op de inbouwplaats moet een stuurleiding
met 6 mm diameter worden gemonteerd.
De leiding moet gelegd worden conform het
inbouwschema (fig. 3).
2.3 Vuilfilter
Om ervoor te zorgen dat door het medium
meegevoerde vervuiling zoals bijv. laskor-
rels het optimaal functioneren en vooral de
optimale afsluiting van het ventiel niet nade-
lig kunnen beïnvloeden, moet er altijd voor
de verschildrukregelaar een vuilfilter
(SAMSON type 1 NI) worden ingebouwd.
De doorstroomrichting moet overeenstemmen
met de richting van de op het huis aange-
brachte pijl. Het filterpatroon moet naar be-
neden wijzen. Er moet op worden gelet dat
er voldoende ruimte overblijft voor demonta-
ge van het patroon.
2.3 Afsluitventiel, manometer
Het verdient aanbeveling om voor het vuilfil-
ter en na de verschildrukregelaar een hand-
bediende afsluiter in te bouwen om de in-
stallatie voor reinigings- of onderhoudsdoel-
einden en bij langere stilstandstijden te kun-
nen isoleren.
4
E B 3 1 2 4 NL
Voor het waarnemen van de in de installa-
tie heersende drukken moet er in de toevoer-
en retourleiding op de plaats waar de druk
wordt afgetapt een manometer worden in-
gebouwd en tevens voor resp. na het ventiel.
3 Bediening
3.1 Setpoint-instelling bij
type 45-2 en 45-4
Het instellen van de gewenste verschildruk
volgt via het spannen van de veer (veren)
op de setpoint-insteller (9).
Door naar rechts te draaien (met de klok
mee) wordt de verschildruk verhoogd en
door naar links te draaien verminderd.
Bij de nom. doorlaten DN 15 t/m 32 met
de setpoint-bereiken 0,1 t/m 0,5 en 0,1
t/m 1 bar zijn de setpoint-veren in het on-
derste deel van het huis ingebouwd. Hier
kan de setpoint-instelling direct via de
schaalverdeling van de handinsteller (19)
worden uitgevoerd.
Een slag van de handinsteller komt overeen
met een drukverandering van
0,033 bar in het bereik 0,1 ... 1 bar en
0,02 bar in het bereik 0,1 ... 0,5 bar.
∆p
1,2
1,0
0,8
0,6
0,4
0,2
0
1
2
3
1)
0,1 ...1 bar
Fig. 4 ⋅ Setpoint-instelling
1)
2)
4
5
6
2)
0,1 ... 0,5 bar