10. [ ]/[ ]: Selecteer het nummer dat u als standaardnummer wilt gebruiken.
[CENTER]
11.
Opmerking
• U kunt de stappen 7 en 8 overslaan als u geen categorie wilt toewijzen.
• U kunt de stappen 9 en 10 overslaan als u geen standaard telefoonnummer wilt toe-
wijzen. (Het nummer dat als eerste bij een contact werd ingevoerd, zal automatisch
als het standaardnummer worden toegewezen.)
• Geldige tekens zijn "0" t/m "9", " ", " ", " ", "P".
Raadpleeg 3 Een nummer bellen, blz. 57 om " " of "P" in te voeren.
• Als de naam en het nummer van een contact al bestaan, zal de nieuwe informatie
daaraan worden toegevoegd.
• Zie 2.11 Tekens invoeren, blz. 52 voor uitleg over het invoeren van tekens.
7.2.3 Een opgeslagen item in de lokale contacten bewerken
Opgeslagen gegevens bewerken
[In standby mode]
1.
/[ ]
2.
[ ]/[ ]: 'Lokaal telefoonboek'/'Lokaal Tel.Boek.'
3.
Voer de gewenste naam in of de eerste letter(s) daarvan.
4.
[ ]/[ ]: Selecteer het gewenste item.
5.
6.
[ ]/[ ]: Selecteer gewenste naam, telefoonnummer, categorie of standaard telefoon-
nummer.
7.
Bewerk de gegevens voor zover nodig.
8.
Herhaal de stappen 6 t/m 7 en bewerk de items die u wilt wijzigen.
9.
Als alleen lokale contacten zijn toegestaan, wordt deze stap overgeslagen.
*1
Opmerking
• Een teken of cijfer wijzigen.
1.
Druk op [ ] of [ ] om een teken of cijfer te markeren.
2.
: Verwijder het teken of cijfer.
7.2.3 Een opgeslagen item in de lokale contacten bewerken
[CENTER]/[ ]
/[CENTER]
*1
/
87