5.
Als de wielen stoppen met draaien, moeten de
contramoeren aangedraaid worden om de instelling vast
te zetten.
6.
Stop de motor en laat de rechter rem opkomen. Verwijder
de bokken en laat de machine op de vloer van de
werkplaats zakken. Maak een testrit met de machine om
er zeker van te zijn dat deze niet kruipt.
HET AFSTELLEN VAN DE
LIFTVERHOUDING VAN DE MAAI-
EENHEDEN (Afb. 50)
Het liftcircuit van de maai-eenheden is uitgerust met een
afstelbare klep die ervoor zorgt dat de voorste maai-eenheden
gelijkmatig opgehaald en neergelaten worden. De maai-
eenheden worden als volgt afgesteld:
1.
Zoek de klep onder de stoel.
2.
Draai de stelschroef op de klep los. Draai de klep met de
wijzers van de klok mee om de buitenste maai-eenheden
aan de voorkant langzamer te laten zakken.
3.
Controleer de maaihoogte-afstelling door de maai-
eenheden een aantal maal achter elkaar op te halen en
neer te laten. Indien nodig stelt u opnieuw af.
4.
Als de gewenste liftverhouding bereikt is draait u de
stelschroef vast om de instelling vast te zetten.
HET AFSTELLEN VAN DE
BESTURINGSREMMEN (Afb. 51)
Stel de besturingsremmenremmen bij indien er meer dan 2,5
cm speling op het rempedaal zit, of indien de remmen niet
naar behoren functioneren. Met speling wordt hier bedoeld de
ruimte dat het rempedaal ingetrapt kan worden voordat u
weerstand voelt.
1.
Verwijder de borgpen uit de rempedalen zodat beide
rempedalen onafhankelijk van elkaar werken.
2.
Om de speling van de rempedalen te verkleinen zet u de
remmen vast–draai de voorste moer op het uiteinde van
de remkabel waar schroefdraad op zit los. Draai
vervolgens de achterste moer aan om de kabel naar
achteren te kunnen bewegen totdat de remmen 1,2–2,5
cm speling hebben. Draai de voorste moeren aan nadat de
remmen correct zijn afgesteld.
42
Afbeelding 50
1.
Remkabels