5.10 Weerstandsmetingen
WAARSCHUWING! Voer geen weerstandsmetingen uit voordat u de voeding van de
weerstanden en andere te testen apparaten hebt verwijderd. Risico op letsel aan
personen.
1. Stel de functieschakelaar in op de stand .
2. Gebruik de M (modus) knop om de
weerstandsmodus te selecteren.
3. Breng de zwarte sondekabel in de negatieve
COM-aansluitklem en de rode sondekabel in de
positieve Ω-aansluitklem.
4. Plaats de uiteinden van de sonde op het te testen
circuit of component (zie Fig. 5-6).
5. Lees de waarde van de weerstand af op het
display.
Figuur 5.6 Weerstands-/continuïteitsmetingen
5.11 Continuïteitstesten
WAARSCHUWING! Voer geen continuïteitsmetingen uit voordat u de voeding van
het component, circuit of andere te testen apparaat hebt verwijderd. Risico op letsel aan
personen.
1. Stel de functieschakelaar in op de stand .
2. Breng de zwarte sondekabel in de negatieve COM-aansluitklem en de rode
sondekabel in de positieve Ω-aansluitklem. Zie Fig. 5-6 voor een
aansluitvoorbeeld.
3. Gebruik de M (modus) knop om de continuïteitsmeting te selecteren. De
indicator wordt weergegeven.
4. Plaats de uiteinden van de sonde op het te testen circuit of component (zie Fig.
5-6).
5. De meter piept als de weerstandsmeting <10 Ω is. De meter piept niet als de
weerstandsmeting >250 Ω is. Tussen 10 Ω en 250 Ω stopt de meter met piepen
bij een onbepaald punt.
FLIR CM4x GEBRUIKERSHANDLEIDING
19
Document-ID: CM4x-nl-NL_AA