1.4
VEILIGHEID TIJDENS GEBRUIK EN BEDIENING
1.
Wanneer de vloeimortelinstallatie moet werken in een brandgevaarlijke omgeving, dan dient de uitlaat
van de motor te worden uitgerust met een vonkdover om het uittreden van vonken te voorkomen.
2.
De uitlaatgassen van de motor bevatten koolmonoxide; dit is een dodelijk gas. Wanneer de
mortelinstallatie wordt gebruikt in een afgesloten ruimte, moet de uitlaat worden aangesloten op een
afvoerslang met voldoende diameter naar de buitenlucht. Zorg ervoor, dat de weerstand in deze leiding
niet te hoog is. Installeer, indien noodzakelijk, een afzuigventilator. Houdt rekening met de plaatselijke
veiligheidsvoorschriften. Zorg ervoor, dat de mortelinstallatie voldoende lucht krijgt. Installeer, indien
noodzakelijk extra luchtinlaten.
3.
Wanneer de vloeimortelinstallatie in een stoffige omgeving werkt, plaats de vloeimortelinstallatie dan zo,
dat het stof niet door de wind naar de vloeimortelinstallatie wordt geblazen. Het werken in een schone
omgeving verlengt de intervallen voor het reinigen van de luchtfilters en de koelers aanmerkelijk.
4.
Verwijder nooit een vuldop van een vloeistofkoelsysteem van een warme motor. Wacht totdat de motor
voldoende is afgekoeld.
5.
Vul nooit brandstof bij, terwijl de vloeimortelinstallatie draait, tenzij anders wordt vermeld in het Bremat
Holland Instructieboek. Houdt de brandstof verwijderd van warme delen, zoals luchtuitlaatpijpen of de
uitlaat van de motor. Rook niet tijdens het bijtanken. Wanneer wordt getankt van een automatische
pomp, dan moet een aardingskabel worden aangesloten aan de vloeimortelinstallatie, om het
opbouwen van statische elektriciteit te voorkomen. Zorg ervoor, dat er nooit eventueel gemorste of
overgelopen olie, brandstof, koelmiddel of reinigingsmiddel achterblijft in of rond de
vloeimortelinstallatie.
6.
Alle deuren en spanzeilen moeten tijdens bedrijf gesloten zijn, zodat de koelluchtstroming binnen de
carrosserie niet verstoord wordt en de geluiddemping niet verminderd wordt. Een deur mag alleen maar
gedurende korte tijd worden geopend, bijv. voor inspectie of afstelling.
7.
Voer regelmatig onderhoudswerkzaamheden uit en ga hierbij te werk volgens het onderhoudsschema.
8.
Alle roterende en bewegende delen, die gevaar kunnen opleveren voor bedienings- en
onderhoudspersoneel zijn afgeschermd door middel van veiligheidsvoorzieningen. De
vloeimortelinstallatie mag niet in bedrijf worden genomen, wanneer niet alle veiligheidsvoorzieningen op
hun plaats zitten.
9.
Lawaai, zelfs op een aanvaardbaar niveau, kan irritaties en storingen veroorzaken die, over een langere
periode ernstige beschadigingen aan het menselijk zenuwstelsel kunnen toebrengen. Als het
geluidsniveau op een plaats waar zich normaal gesproken personeel bevindt:
• Onder 70 dB(A) ligt:
• Boven 70 dB(A) ligt:
• Onder 85 dB(A) ligt:
• Boven 85 dB(A) ligt:
• Boven 95 dB(A) ligt:
• Boven 105 dB(A) ligt:
er moet geen actie ondernomen worden.
gehoorbeschermers moeten voorzien worden voor de personen die
constant in de directe omgeving blijven.
er moet geen actie ondernomen worden voor toevallige bezoekers die
maar een beperkte tijd blijven.
de directe omgeving moet geklasseerd worden als gevaarlijk vanwege
het lawaai en er moet permanent een duidelijke waarschuwing aan
iedere zijde geplaatst worden om te verwittigen dat zelfs mensen die voor
een korte periode in de directe omgeving verblijven gehoorbeschermers
moeten dragen.
de waarschuwing(en) aan iedere zijde moet(en) worden aangevuld met
de aanbevelingen dat ook toevallige bezoekers gehoorbeschermers
moeten dragen.
speciale gehoorbeschermers moeten worden verstrekt, die geschikt zijn
voor deze geluidssterkte en voor de spectrale samenstelling van het
geluid en er moet ook een speciale waarschuwing hiervoor aan elke zijde
worden geplaatst.
10
S-Serie/V11.0/13012023