Gebruik om het maximale toestelvermogen te
waarborgen en condensatie op de buitenwanden
van de leidingen te voorkomen, thermisch en
akoestisch geïsoleerde leidingen.
Houd bij de keuze van de ruimte voor de luchtaanzuiging reke-
ning met de gemiddelde luchttemperatuur en benodigde lucht-
capaciteit ( tabel 3). Installeer de luchtaanzuig- en
luchtafvoerleidingen (Ø 160 mm) zo recht mogelijk om de
luchtweerstand te minimaliseren.
De lengte (L
) van de luchtaanzuig- en de luchtafvoerleidingen
eq
mag de volgende lengten niet overschrijden:
•
20 m bij ventilatorstand SIL
•
60 m bij ventilatorstand SP1
•
90 m bij ventilatorstand SP2
Buis 1 m
Bocht 45 °
Bocht 90 °
Flexibele leiding 1 m
Flexibele bocht 90 °
Muurdoorvoer
Dakdoorvoer
Tabel 6
Om afvoeren van het condenswater uit het toestel te waarbor-
gen, dat ontstaat in de luchtaanzuig- en luchtuitblaasleidingen:
▶ Luchtleidingen horizontaal of onder licht afschot naar de
luchtaanzuig- en luchtuitblaasopeningen aan de bovenzijde
van het toestel installeren.
Toerental ventilator
Bij een equivalente totale lengte van meer dan 20 m adviseren
wij:
▶ 2e ventilatorstand instellen ( pagina 33,
hoofdstuk 8.10.5).
Bij de 2e ventilatorstand neemt het geluids-
niveau toe.
Compress 5000 DW – 6 720 820 912 (2018/01)
Luchtinlaat
Luchtuitlaat
(IN)
(OUT)
L
eq
1,0 m
1,0 m
2,0 m
19,0 m
2,5 m
8 m
4 m
7 m
4 m
5.3.1
Open bedrijf
Wanneer de warmtepomp de lucht uit de opstellingsruimte
gebruikt, dan moet het ruimtevolume minimaal 20 m
5.3.2
Buitenluchtgebruik
Wanneer de pomp met buitenlucht wordt gebruikt, bescherm
dan de leidingen met de correcte eindstukken tegen weersin-
vloeden.
Afb. 11
Equivalente leidinglengte (L)
[1]
Luchtinlaat
[2]
Luchtuitlaat
l
0 (zonder leidingen)
tot 20 m
tot 60 m
tot 90 m
Tabel 7
1) hoofdstuk 8.10.5
Installeren
3
zijn.
1)
Ventilatorstand
USil
SIL
SP1
SP2
17