Montage
6.1.2
Fixeren van de sonde
Fixeren van kabelsondes
C
A
Doorhang van de kabel: ≥ 1 cm per 1m sondelengte (0,12 inch per 1 ft van de sondelengte)
B
Betrouwbaar geaard sonde-uiteinde
C
Betrouwbaar geïsoleerd sonde-uiteinde
1:
Montage en contact met een bout
2
Montageset geïsoleerd
• Het uiteinde van de sonde moet onder de volgende omstandigheden worden gefixeerd:
– Indien anders de sonde sporadisch met de tankwand, de uitlaatbodem, interne
onderdelen of andere onderdelen van de installatie in aanraking komt.
– Indien anders de sonde sporadisch dicht bij een betonnen wand komt (minimale afstand
0,5 m / 20 inch).
• Het uiteinde van de sonde kan worden vastgezet via de interne schroefdraad
– Kabel 4 mm (1/6"), 316: M 14
– Kabel 6 mm (1/4"), 316: M 20
– Kabel 6 mm (1/4") PFA>staal: M14
– Kabel 8 mm (1/3") PFA>staal: M20
• Gebruik bij voorkeur de 6 mm (1/4") kabelsonde vanwege de hogere trekbelastbaarheid bij
het fixeren van de kabelsonde.
• De bevestiging moet betrouwbaar zijn geaard of betrouwbaar zijn geïsoleerd. Indien het niet
mogelijk is het sondegewicht te monteren met een betrouwbaar geïsoleerde verbinding, kan
deze worden gefixeerd met behulp van een geïsoleerde bevestigingsset, welke als
toebehoren leverbaar is.
• Om een extreem hoge trekbelasting (bijv. vanwege thermische uitzetting) en het risico van
kabelbreuk te voorkomen, moet de kabel los hangen. Maak de kabel langer dan het
gewenste meetbereik zodat de kabel in het midden wat doorhangt: ≥ 1cm/(1 m
kabellengte) [0,12 inch/(1 ft kabellengte)].
18
2
Levelflex FMP56, FMP57 FOUNDATION Fieldbus
B
1
A0012609
Endress+Hauser