4.6.2
MECHANISCHE VEILIGHEIDSCONTROLE VÓÓR HET RIJDEN
TAAK
AANWIJZINGEN
1.
2.
Controleer op
3.
losse moeren
en bouten
4.
5.
1.
2.
Wielen en
banden
controleren
Ga schrijlings op de fiets zitten en til het voorwiel ongeveer 5 cm (3 inch)
van de grond.
Laat de fiets los en laat het voorwiel vallen en stuiteren.
Luister naar geratel: Dit kan erop duiden dat sommige onderdelen los
zitten.
Herhaal hetzelfde proces voor het achterwiel.
Draai eventuele losse moeren en bouten aan. Vergeet niet de voetsteunen
en de parkeerstandaard te controleren.
Zorg ervoor dat de banden zijn opgepompt tot de vereiste spanning en in
goede staat verkeren. De benodigde spanning staat op de band vermeld.
Houd rekening met het gewicht van de aandrijfmotor en de accu.
Draai langzaam aan elk wiel:
a.
Inspecteer de zijkanten en het profiel van de band. Pas op voor
scheuren en voorwerpen die in de buitenste laag kunnen vastzitten.
b.
Als het wiel wiebelt of uit het midden lijkt te staan, moet het wiel
worden uitgelijnd. Raadpleeg een ervaren technicus.
c.
Controleer de velgen. Schade aan de velg veroorzaakt zwakke
plekken en kan op den duur resulteren in een defect wiel.
GEBRUIKSAANWIJZING
63