4. Lees meetwaarde R
Voordat u de aardingspennen voor de probe en de hulpaardelektrode
plaatst, dient u ervoor te zorgen dat de probe buiten de spanningstrechter
(potentiaalgradiënt) van de aardelektrode en van de hulpaardelektrode
wordt geplaatst. Normaal gesproken bereikt u een dergelijke situatie door
een afstand van > 20 m tussen de aardelektrode en de aardingspennen
alsook tussen de aardingspennen onderling te bewaren. Aan de hand van
een nieuwe meting kan, na verplaatsing van de hulpaardelektrode of probe,
de betrouwbaarheid van de resultaten worden gecontroleerd. Als het
resultaat onveranderd blijft, is de afstand voldoende. Als de meetwaarde
afwijkt, moet de probe of hulpaardelektrode worden verplaatst tot
meetwaarde R
constant blijft.
E
De draden van de pennen mogen zich niet te dicht bij elkaar bevinden.
5. Breng de stroomtang/-transformator aan de volgende mastvoet aan.
6. Herhaal de meetsequentie.
Daarbij moeten het voedingspunt van de meetstroom (krokodillenklem) en de
polariteit van de split-core-stroomtransformator ongewijzigd worden gelaten.
Nadat de waarde van R
aardingsweerstand R
1
=
R
E
1
1
+
+
R
R
E
1
E
2
Als ondanks een correcte oriëntering van de stroomtang/-transformator de
weergegeven waarde van R
meetstroom omhoog in de constructie van de mast. De effectieve
aardingsweerstand kan correct worden berekend door de afzonderlijke
vervangingsweerstanden (rekening houdend met hun polariteit) in de
bovenstaande vergelijking op te nemen.
af.
E
Opmerking
voor elke mastvoet is bepaald, moet de feitelijke
Ei
worden berekend:
E
1
1
+
R
R
E
3
E
4
Opmerking
negatief is, stroomt een deel van de
E
Earth/Ground Tester
Geavanceerd gebruik
23