Apparaattype
P1
%
A2 F 18H
38
A2 F 24H
38
A2 F 32H
38
Tab. 7-3
Instelwaarden van de A2 F - deel 2
Voorventilatie-
Voorontste-
tijd
kingstijd
t
t
prp
pri
5 s
10 s
Tab. 7-4
Af fabriek ingestelde parameters
7.3.2
Maak een toegang naar de brander
1
Ketelbekleding verwijderen (zie
7.3.3
Brander controleren en instellen
De oliebrandere is af fabriek op een bepaald prestatieniveau inge-
steld waarop hij kan moduleren.
Oliesproeiers
Voor de handhaving van minimale emissiewaarden Danfoss
oliesproeiers type 80° H gebruiken.
7.3.4
Vacuüm aan de oliepomp controleren
Afb 7-4
Oliepomp
Pos.
Omschrijving
1
Vacuümmeteraansluiting
2
Typeplaatje
3
Magneetklep
4
Pompdeksel
5
Manometeraansluiting
6
Aansluiting zuigleiding
7
Aansluiting retourleiding
8
Oliepompfilter
Tab. 7-5
Legenda bij
Afb 7-4
(7)
Maat Y zie
Afb 7-7
Daikin/ROTEX A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_02 – 04/2018 – NL
Ventilatortoerental
P2
P3
omw/
%
omw/
%
omw/
min
min
min
3238
62
5282
90
7753
3238
62
5282
90
7753
3238
62
5282
90
7753
Veiligheidstijd
Vlamstabilisa-
tietijd
t
t
s
fs
10 s
30 s
Hfst.
4.10).
Ventilatordruk
P1
P2
P3
P1
mbar
mbar
mbar
mbar
13,0
21,1
31,0
5
13,0
21,1
31,0
5
13,0
21,1
31,0
5
Naventilatietijd
Maximum toe-
rental
t
n
pop
max
120 s
8520 1/min
Oliedruk controleren
De oliedruk van de oliepomp mag tussen de 5 en 28 bar variëren.
Verhoging van de oliedruk leidt tot een hoger ketelvermogen, verla-
ging van de oliedruk tot een lager ketelvermogen.
De oliedruk wordt door het oliepomp-regelapparaat bewaakt. Hier-
voor zijn vaste waarden in het regelapparaat opgeslagen die niet ge-
wijzigd kunnen worden.
Noodzakelijk gereedschap: binnenzeskantsleutel maat 4 mm; mano-
meter 1/8", 0 - ≤ 28 bar.
1
Ter controle van de oliedruk de manometer op de manomete-
raansluiting
(Afb
7-4, pos.5) van de oliepomp aansluiten.
Onderdruk controleren
Voor een langdurige en vrijwel storingsvrije werking moet de olievoe-
dingsinstallatie zo worden aangepast, dat de onderdruk niet boven
0,2 bar komt.
Noodzakelijk gereedschap: vacuümmeter R 1/8"; binnenzeskant-
sleutel maat 4 mm.
WAARSCHUWING
Een te hoge onderdruk van de oliepomp leidt tot extra slij-
tage van de pomp en kan de pomp zelfs beschadigen.
Indien de onderdruk boven 0,4 bar komt, kan hete olie als
gas uitstromen. Dan zijn piepgeluiden in de pomp hoor-
baar; de pomp kan defect raken. Onderdruk boven 0,2 bar
leidt tot extra slijtage van de pomp.
▪ Onderdruk verlagen, eventueel de olietoevoer controle-
ren.
1
Vacuümmeter op aansluiting V aansluiten
onderdruk bij een draaiende brander meten.
7.3.5
Rookgaskwaliteit instellen
INFORMATIE
De A2 F is in principe voor een werking onafhankelijk van
de omgevingslucht geconstrueerd en met een concentri-
sche rookgas-toevoerluchtaansluiting DN 80/125 uitge-
voerd. Indien de ketel voor omgevingslucht afhankelijke
werking wordt gebruik en alleen op een enkelwandige
rookgasleiding is aangesloten, kunnen de instelwaarden
van de in tab. 22 aangegeven waarden verschillen.
De hoeveelheid verbrandingslucht wordt aan de regeling RoCon BF
ingesteld. Het CO
-gehalte in het rookgas moet door aanpassen van
2
de luchthoeveelheid op 13,0 - 13,5% en het O
3,3 % geregeld worden.
7
Oliebrander
Oliedruk
Recircula-
Afstand
tieope-
luchtspro
P2
P3
ning
oliesproei-
mbar
mbar
mm
11
28
1
11
28
2
11
27
2
Voorventilatie-
Naventilatietoe-
toerental
rental
n
n
prp
75 %
75 %
(Afb
7-4, pos.1) en de
-gehalte op 2,6 -
2
Installatie- en gebruikshandleiding
eier-
(7)
er
mm
2
2
2
pop
39