4
Plaatsing en installatie
▪ Toevoer verbrandingslucht vanuit de open lucht via de buitenste
ringspleet van de dubbele buis (ingang aanvoerlucht via aanzuig-
rooster van de wanddoorvoer), gasafvoering in de open lucht mid-
dels de binnenbuis.
▪ Minimum hoogte van de rookgasleiding: 2 m
▪ Neem de plaatselijke voorschriften voor minimum afstanden van
ramen en andere openingen in het gebouw in acht!
▪ Apparaattype C
13x
4.2.2
Bedrijf voorwaardelijk onafhankelijk van
omgevingslucht
Alternatief voor plaatsingsvariant 5
De A2 F wordt met apart geleide toevoer-/rookgasleidingen gebruikt
(2-buis-systeem).
▪ Toevoer verbrandingslucht van buiten via een voldoende dichte
luchttoevoerleiding door de buitenwand. De leiding voor de toe-
voerlucht moet zo gedimensioneerd zijn dat de aanzuigweer-
stand bij nominale prestatie kleiner dan 50 Pa is.
▪ De rookgasafvoer naar buiten gebeurt door de schoorsteen of
door een installatieschacht. Als de verbindingsleiding tussen de
A2 F en de installatieschacht met één wand of niet geheel om-
spoeld door verbrandingslucht wordt uitgevoerd, is er een ventila-
tieopening naar buiten van ten minste 150 cm
Door geschikte maatregelen moet ervoor worden gezorgd dat de
brander bij een gesloten ventilatieopening niet gebruikt kan wor-
den.
▪ De installatieschacht waarin de rookgasleiding ligt, moet van ach-
teren geventileerd worden. Hiervoor moet in het onderste gedeelte
een ventilatieopening van ten minste 150 cm
De dwarsdoorsnede voor deze installatieschacht moet zo gedi-
mensioneerd zijn dat tussen buitenwand van de rookgasleiding
en de binnenkant van de installatieschacht de volgende mini-
mum afstand wordt aangehouden:
▪ bij een rechthoekige schachtdoorsnede: 2 cm
▪ bij een ronde schachtdoorsnede: 3 cm.
De ventilatieopening mag zich niet in ruimtes bevinden waarin een
vacuüm wordt gemaakt (bijv. door gecontroleerde woningsventila-
tie, droogtrommel enz.).
▪ Apparaattype C
, C
53x
83x
4.2.3
Buitenluchtaanzuiging
Plaatsingsvariant 6
De A2 F kan ook afhankelijk van de omgevingslucht worden aange-
sloten. Hierbij wordt de inwendige rookgasleiding (kunststof aanslui-
ting Ø 80 mm) van de comcentrische lucht-rookgas-aansluiting op
de rookgasleiding aangesloten. Het apparaat zuigt de verbrandings-
lucht door de ringspleet in de mantelbuis uit zijn omgeving aan.
Voor de rookgasafvoer naar buiten, de schachtdimensionering en de
ventilatie van achteren gelden dezelfde voorwaarden als in
4.2.2. Een ventilatieopening naar buiten van ten minste 150 cm
beslist noodzakelijk.
▪ Apparaattype B
, B
, B
, B
23
23P
33
53
INFORMATIE
Door resonantie in het rookgassysteem kan in sommige
gevallen het geluid bij de uitmonding van de rookgasleiding
worden versterkt. Het geluidsvolume kan door het gebruik
van een geluidsdemper (DN 80: E8 MSD resp. DN 110:
E11 MSD) effectief worden gereduceerd.
Installatie- en gebruikshandleiding
14
2
vereist.
2
aanwezig zijn.
Hfst.
, B
53P
4.2.4
Aanvullende aanwijzingen voor
apparaattype conform CEN/TR 1749
INFORMATIE
Wij adviseren principieel om de A2 F onafhankelijk van de
omgevingslucht (apparaattype C) en met concentrische
lucht-/rookgas-geleidingen te installeren (zie
Andere toegestane toepassingen van de luchttoevoer en
rookgasafvoer zijn in deze handleiding niet nader beschre-
ven.
Bijzondere eisen die voor soortgelijke systemen conform
EN 15035 van toepassing zijn, worden hierna genoemd.
C
:
13
▪ horizontale uitmondingen rookgasafvoer en -toevoer
▪ Uitmondingen binnen een vierkant van 50 cm x 50 cm
C
:
33
▪ verticale uitmondingen rookgasafvoer en -toevoer
▪ Uitmondingen binnen een vierkant van 50 cm x 50 cm
▪ Afstand van de uitmondingniveaus < 50 cm
C
:
43
▪ Aansluiting van meer dan één apparaat op een gemeenschappe-
lijk lucht-/rookgassysteem dat bestanddeel van het gebouw is
▪ verticale uitmonding rookgasafvoer en -toevoer
▪ Uitmondingen binnen een vierkant van 50 cm x 50 cm
▪ Afstand van de uitmondingniveaus < 50 cm
▪ Geschikt berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk dat bij
de aanvoer van rookgas in het gemeenschappelijke lucht-/rook-
gassysteem onderdruk heerst. Het rookgas moet met een natuur-
lijke trek worden afgevoerd.
▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst.
14.1.
▪ Condenswaterafvoer uit het gemeenschappelijke lucht-/rookgas-
systeem mag niet door het apparaat worden afgeleid.
C
:
53
▪ verticale uitmonding rookgasafvoer
▪ Uitmonding luchttoevoer in verschillende drukbereiken mogelijk.
▪ Uitmondingen mogen niet aan tegenoverliggende muren van het
gebouw geïnstalleerd worden.
C
:
63
▪ Aansluiting op een apart goedgekeurd en aangeboden rookgas-/
luchtsysteem, indien door nationaal recht toegestaan.
▪ Daarmee kunnen alle andere voor apparaattype C beschreven in-
stallatievormen uitgevoerd worden, als aan de voorwaarden van
de betreffende installatievorm is voldaan.
▪ Indien de dimensies van het toegepaste systeem afwijken van het
2
is
in deze handleiding beschreven systeem (zie
een geschikt berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk.
▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst.
14.1.
▪ Eigenschappen en toepassingsmogelijkheden van het leidingen-
stelsel:
▪ Minimum eisen conform
▪ Condenswaterafvoer in het apparaat bij enkele toewijzing toe-
gestaan, bij meervoudige toewijzing niet toegestaan.
▪ Maximale temperatuur verbrandingslucht: 60 °C
▪ Maximaal toegestaan rookgasrecirculatiedebiet onder windom-
standigheden: 10%
C
:
83
▪ Aansluiting van één of meer apparaten op een vacuüm-rookgas-
systeem die bestanddeel van het gebouw is.
Hfst.
4.2.1).
Hfst.
4.5.1), is er
Hfst. 4.5.1
voldaan
Daikin/ROTEX A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_02 – 04/2018 – NL