9. Druk net zolang op [RESET] totdat "0."op het scherm
verschijnt.
10. Rijd de machine van het beginpunt naar het eindpunt op
150 meter. Zorg ervoor dat de machine op snelheid is
gekomen als u het beginpunt bereikt, en stop of rem pas
nadat u het eindpunt bent gepasseerd. Als u het
beginpunt bereikt, moet u de hoofdschakelaar van de
spuitbomen indrukken zodat u de afstand kunt volgen
op de monitor.
11. Als u het eindpunt bereikt, moet u de hoofdschakelaar
op Uit zetten om de monitor te stoppen
12. Kijk welke afstand wordt weergegeven op de monitor.
• Als de afstand "150 meter" is, hoeft u de monitor
niet verder te kalibreren.
• Indien dit niet het geval is, gaat u verder met de rest
van de procedure.
13. Stel de parkeerrem in werking.
14. Zet de keuzeschijf op Afstand en druk net zolang op
[CAL] totdat "CAL HOLD" op de monitor verschijnt
en het rode lampje op de monitor gaat branden.
Het scherm zal afwisselend de kalibratiewaarde van de
snelheid en de waarde van de afstand laten zien.
15. Als de waarde van de afstand op het scherm verschijnt,
moet u deze met de [+] of [–] knoppen wijzigen in
150 meter.
16. Als het scherm opnieuw afwisselend bovengenoemde
waarden laat zien, is de waarde van de
kalibratiesnelheid gewijzigd; schrijf dit cijfer op en
bewaar het. Dit is de kalibratiewaarde van uw
spuitmachine.
17. Druk op [CAL] totdat het rode lampje dooft. U kunt de
kalibratiemodus ook verlaten door te gaan rijden met de
spuitmachine.
OFL-conditie terugstellen
Als de melding "OFL," op de monitor verschijnt, betekent
dit dat u de grootte van het scherm hebt overschreden.
Druk op [RESET] om het scherm op 0 te stellen.
De omloopkleppen van de
spuitbomen instellen
Nadat u de spuitbomen en spuitdoppen hebt geïnstalleerd
en voordat u de spuitmachine voor de eerste keer gaat
gebruiken, moet u de omloopkleppen van de spuitbomen
instellen zodat de druk en de gebruiksdosis voor alle
spuitbomen hetzelfde blijft als u een of meer spuitbomen
hebt uitgeschakeld.
Kies een open en vlak terrein om deze procedure uit te
voeren.
1. Vul de spuittank van de spuitmachine met schoon water.
2. Laat de uitgeklapte spuitbomen neer, als deze zijn
gemonteerd.
3. Stel de parkeerrem in werking en start de motor.
4. Zet de schijf op de Spray Pro-monitor op
Gebruiksdosis.
5. Zet de schakelhendel in de neutraalstand.
6. Trap het gaspedaal volledig in en zet de schakelaar van
de motortoerentalregelaar van de neutraalstand op Aan.
7. Zet de pompschakelaar op Aan om de pomp in werking
te stellen.
8. Zet de schakelaar van elke spuitboom en de
hoofdschakelaar van de spuitbomen op Aan.
9. Stel de druk in op de waarde die wordt aangegeven op
de drukmeter, totdat de druk zich bevindt in het bereik
voor de spuitdoppen die u hebt geïnstalleerd op de
spuitbomen (normaal 50 psi). Dit doet u met behulp van
de schakelaar voor de gebruiksdosis.
10. Noteer de waarde op de drukmeter.
11. Schakel een van de spuitbomen uit met behulp van de
corresponderende schakelaar.
12. Stel de omloopklep (Fig. 29) onder de regelklep van de
spuitboom die u hebt uitgeschakeld, zodanig in dat de
drukwaarde op de meter dezelfde is als in stap 9.
Figuur 29
1. Omloopkleppen van spuitboom
13. Schakel de spuitboom in.
14. Herhaal stappen 11 tot en met 13 voor de andere
spuitbomen.
15. Laat de machine rijden met de gewenste snelheid terwijl
u spuit, en schakel de spuitbomen een voor een uit. De
druk die de meter aangeeft, mag niet veel veranderen.
32
1