f
e
d
a
Aardlekbeveiliging
b
Zekering
c
Buitenunit
d
Binnenunit
e
Gebruikersinterface
f
Pc of radio
In plaatsen met een slechte ontvangst, moet de afstand 3 m of meer
bedragen om elektromagnetische storingen van andere apparatuur
te voorkomen en moeten de voedings- en transmissieleidingen in
kabelbuizen liggen.
▪ Fluorescentielampen. Let op de volgende punten voor de
installatie van een draadloze gebruikersinterface in een kamer
met fluorescentielampen:
▪ Installeer de draadloze gebruikersinterface zo dicht mogelijk bij
de binnenunit.
▪ Installeer
de
binnenunit
fluorescerentielampen.
▪ Zorg ervoor dat ingeval van een waterlek, het water geen schade
kan veroorzaken aan de installatieruimte en de omgeving.
▪ Kies een plaats waar de warme/koude lucht uit de unit of het
lawaai ervan NIEMAND stoort.
▪ Luchtstroom. Zorg ervoor dat de luchtstroom niet geblokkeerd
wordt.
▪ Afvoer. Zorg ervoor dat het condenswater goed kan worden
afgevoerd.
▪ Schemablad voor montage (bovenste deel van verpakking)
(accessoire). Gebruik het schemablad voor de keuze van de
installatieplaats. Op dit blad vindt u de afmetingen van de unit en
van de vereiste plafondopening.
▪ Luchtstroomrichtingen. U kunt verschillende richtingen kiezen
voor de luchtstroom. Kies de richting die het best geschikt is voor
de
kamer.
Controleer
"Luchtuitblaasrichting"
juist
instellingen" op
pagina 19).
Voorbeeld:
a
b
3
3
2
4
2
4
1
1
a
Luchtuitblaas in alle richtingen
b
4-wegs luchtuitblaas (met gesloten hoeken) (optionele
afsluitplaatkit vereist)
c
3-wegs luchtuitblaas (optionele afsluitplaatkit vereist)
▪ Plafondisolatie. Wanneer de temperatuur in het plafond hoger is
dan 30°C en er een relatieve vochtigheid van meer dan 80%
heerst, of wanneer er verse lucht in het plafond wordt geleid, is er
extra isolatie nodig (polyethyleenschuim met een dikte van
minstens 10 mm).
▪ Afstand. Let op de volgende vereisten:
FCAG35~140BVEB
Split-systeemairconditioners
4P561448-1 – 2018.12
a
b
c
(mm)
zo
ver
mogelijk
van
ook
of
de
lokale
instelling
is
ingesteld
(zie
"7.1 Lokale
c
3
2
1
a
A
A
Minimumafstand tot de muur (zie hieronder)
B
Minimum- en maximumafstand tot de vloer (zie hieronder)
C
Klasse 35~71:
≥214 mm: In het geval van installatie met standaard
paneel
≥256 mm: In het geval van installatie met design paneel
≥294 mm: In het geval van installatie met zelfreinigend
paneel
≥263 mm: In het geval van installatie met kit voor invoer
van verse lucht
Klasse 100~140:
≥256mm: In het geval van installatie met standaard paneel
≥298mm: In het geval van installatie met design paneel
≥306mm: In het geval van installatie met kit voor invoer
van verse lucht
≥316mm: In het geval van installatie met zelfreinigend
paneel
a
Binnenunit
b
Verlichting (op de afbeelding ziet u plafondverlichting, maar
de
verzonken verlichting is ook toegestaan)
c
Luchtventilator
d
Statisch volume (bijvoorbeeld: tafel)
▪ A:
Minimumafstand
luchtuitblaasrichtingen in de richting van de muur.
a
≥1500
A
a
Luchtuitblaas en hoeken open
b
Luchtuitblaas gesloten, hoeken open (optionele
afsluitplaatkit vereist)
c
Luchtuitblaas en hoeken gesloten (optionele afsluitplaatkit
vereist)
▪ B: Minimum- en maximumafstand tot de vloer:
▪ Minimum: 2,7 m om onopzettelijk aanraken te voorkomen.
▪ Maximum: Afhankelijk van de luchtuitblaasrichtingen en de
capaciteitsklasse. Controleer ook of de lokale instelling
"Plafondhoogte"
instellingen" op
pagina 19.
Als de
luchtuitblaasrichting...
Rondom
(a)
4-wegs
(a)
3-wegs
(a)
Optionele afsluitplaatkit vereist
5.3
De koelmiddelleidingen
voorbereiden
5.3.1
Vereisten voor de koelmiddelleidingen
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in
hoofdstuk "Algemene veiligheidsmaatregelen".
Diameter koelmiddelleidingen
Gebruik dezelfde diameters als die van de aansluitingen op de
buitenunits:
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
5 Voorbereiding
b
c
a
≥1500
≥2000
≥4000
tot
de
muur.
Afhankelijk
b
≥500
≥200
A
juist
is
ingesteld.
Zie
"7.1
Dan B
FCAG35~71
FCAG100~140
≤3,5 m
≤4,2 m
≤4,0 m
≤4,5 m
≤3,5 m
≤4,2 m
d
(mm)
van
de
c
A
Lokale
11