Installatie
5.2
Aansluiting
5.2.1
Leidingaansluiting algemeen
OPMERKING
Risico bedrijfsproblemen door leidingvervuiling!
Deeltjes, metaal-/kunststofspanen, hennep- en weefselbandresten en
dergelijke materialen kunnen zich in pompen, afsluiters en warmtewisse-
laars afzetten.
▶ Vermijd vaste deeltjes in het leidingwerk.
▶ Leidingcomponenten en -verbindingen niet direct op de vloer plaat-
sen.
▶ Waarborg dat er geen spanen in de leiding achterblijven.
Leidingmaterialen
▶ Gebruik om schade aan de broncircuitpomp te voorkomen tussen
warmtepomp en warmtebron uitsluitend koperen leidingen, kunst-
stofbuizen of roestvrijstalen buizen. Gebruik in het gebouw uitslui-
tend leidingen van koper of roestvrij materiaal. Wanneer ethanol als
vorstbescherming wordt gebruikt, vanwege brandbeveiligingstechni-
sche overwegingen koperen buis of roestvaste leidingen gebruiken
Isolatie
▶ Alle warmte- en koudevoerende leidingen moeten worden voorzien
van een geschikte warmte- respectievelijk dampdichte isolatie con-
form de geldende normen.
Dimensionering
▶ Raadpleeg de tabel met de technische gegevens voor de aansluitma-
ten van de leidingen op de passieve koelunit.
▶ Raadpleeg de technische gegevens in de installatie-instructie van de
warmtepomp voor de aansluitmaten van de leiding op de warmte-
pomp.
5.2.2
Aansluiten van de koelunit op het bronsysteem
Het broncircuit moet over een overstortventiel, een manometer en even-
tueel een extra expansievat beschikken (niet in de leveringsomvang inbe-
grepen).
Alle componenten van het bronsysteem conform de systeemoplossing
monteren.
▶ De warmtepompinstallatie moet een expansievat omvatten met een
boilervolume en een voordruk die voldoende zijn gedimensioneerd
voor de installatie, alsmede overstortventielen, manometers en
soortgelijke accessoires. Zie installatie-instructie van de warmte-
pomp.
▶ Het broncircuit moet zodanig geïnstalleerd zijn, dat er geen onder-
druk kan ontstaan
12
5.2.3
Elektrische aansluiting
GEVAAR
Gevaar voor elektrische schokken!
De componenten van de koelunit zijn spanningvoerend.
▶ Schakel voor werkzaamheden aan de elektrische onderdelen de voe-
dingsspanning uit.
OPMERKING
Schade aan de installatie bij inschakelen zonder water.
Inschakelen van de installatie zonder water kan schade aan de installatie
veroorzaken.
▶ Vul de cv-installatie voor het inschakelen van de installatie en stel de
juiste druk in.
OPMERKING
Verkeerde werking door storingen!
Indien de voedingskabels (230/400 V) in de nabijheid van communica-
tielijnen lopen, zijn functiestoringen in de installatie mogelijk.
▶ Installeer de sensorkabels, EMS-BUS-leiding en afgeschermde CAN-
BUS-leiding afzonderlijk van netkabels. Minimale afstand 100 mm.
Een gemeenschappelijke installatie van BUS-kabel met sensorkabels
is wel toegestaan.
EMS-BUS en CAN-BUS zijn niet compatibel.
▶ Sluit EMS-BUS-eenheden niet op CAN-BUS-eenheden aan.
De koelunit wordt elektrisch op de warmtepomp aangesloten. De elektri-
sche aansluiting van de warmtepomp moet op een veilige wijze kunnen
worden onderbroken.
▶ Installeer een afzonderlijke werkschakelaar, die de warmtepomp
compleet van de voeding kan loskoppelen. Bij een gescheiden voe-
ding is voor elke voedingskabel een afzonderlijke veiligheidsschake-
laar nodig.
De voedingsspanning van de passieve koelunit moet bij voorkeur via de
warmtepomp verlopen. Indien dit niet mogelijk is, kan de aansluiting
worden gemaakt via een aansluitdoos.
Zorg voor voldoende trekontlasting bij het aansluiten van de kabels op de
warmtepomp. Bevestig kabelbinders aan de plaat van de aansluitmodule
en zet de stroomkabels daarmee vast.
▶ Leid de aansluitkabel door de kabelkanalen. Indien nodig trekveren
gebruiken.
▶ Kabel conform het elektrische schema aansluiten.
▶ Trek de kabelbinders vast.
▶ Plaats de zijafdekking en afdekking van de warmtepomp terug.
HP-PCU – 6721838568 (2021/09)