Instellingen
Hulpverwarming - maximale vermogen
De hulpverwarming heeft een maximaal vermogen
van 9 kW (3x400V). Zij n vermogen is verdeeld in 3
fasen. Mogelij ke vermogen zij n: 3, 6 en 9 kW. Het
maximale vermogen van de hulpverwarming is inge-
steld in Menu 5.1.12.
Noodmodus
Wanneer de controller in de noodmodus staat (SF1
is ingesteld op
), zij n alleen de meest benodigde
functies actief.
•
Geen warmwaterverwarming.
•
Constante temperatuur in de aanvoerleiding, zie
hoofdstuk Noodthermostaat voor meer informatie.
BELANGRIJ K
In de noodmodus is het niet mogelij k om het warme
water te verwarmen.
Thermostaat van noodbediening
In de noodmodus wordt de aanvoertemperatuur in-
gesteld met behulp van de thermostaat (BT30). Deze
moet worden ingesteld volgens de eisen van de be-
dieningscircuits.
Het instellingsbereik is 5 - 65°C. Houd er echter re-
kening mee dat bij vloerverwarming de instelwaarde
moet minimaal. 20°C zijn, max. 35-45°C om het ther-
misch comfort in de ruimte en de efficiënte werking
van het systeem te behouden.
BELANGRIJ K
Het maximaal beschikbare vermogen van de verwar-
ming in de noodmodus is 3kW.
BELANGRIJ K
Stel de temperatuur op de thermostaat in volgens
de installatievereisten. Te hoge temperatuur
kan leiden tot schade aan de installatie.
SHB10
7 Inbedrijfstelling en
afstelling
Voorbereidingen voor de inbe-
drijfstelling
1.
Controleer of de schakelaar (SF1) in de bestu-
ringsmodule in de " "-stand staat.
2. Controleer of de aftapklep volledig gesloten is
en of de temperatuurbegrenzer (FD1) niet geac-
tiveerd is.
Vullen en ontluchten
Vullen en ontluchten van het verwar-
mingssysteem en de SHB10
1.
Open de ontluchtingskleppen op het hoogste
punt van het verwarmingssysteem.
2. Stel alle mengkranen in op de doorstroompositie
van alle circuits.
3. Open de vulklep van het verwarmingssysteem
en vul deze met , verwarmingsmedium, ontlucht
het systeem.
4. Sluit de klep als het systeem volledig is gevuld.
5. Controleer de manometer waarop de drukverho-
ging zichtbaar is. Vul het systeem tot de vereiste
druk(1,5- 2,5 bar) en sluit vervolgens de vulklep.
De maximale systeemdruk is 2,5 bar.
6. Schakel de circulatiepomp van het verwarmings-
systeem in. Automatische ontluchtingskleppen
die zich op het verwarmingscircuit bevinden, be-
ginnen het systeem te ontluchten.
7 .
Als de druk tij dens het ontluchten onder 1 bar
zakt, controleer dan de dichtheid van het sys-
teem en vul het verwarmingssysteem bij met
verwarmingsmedium als er geen lekkage is.
Hoofdstuk 7 |
Inbedrij fstelling en afstelling
33