6 Elektrische aansluitingen
Algemene informatie
Alle elektrische apparatuur, met uitzondering van de bui-
tentemperatuursensor, ruimtesensor, BT temperatuur-
sensor en stroommeters, is in de fabriek aangesloten.
Voor een correcte elektrische aansluiting:
•
Koppel de stroomtoevoer van de binnenunit los
voordat u isolatietests uitvoert op de elektrische
installatie in het gebouw.
•
Het gebouw waarin SHB10 is geïnstalleerd, moet
worden uitgerust met een aardlekschakelaar.
Voor SHB10 wordt een aparte aardlekschakelaar
aanbevolen.
•
Het bedradingsschema van de binnenunit is te
vinden in pt. "Elektrisch bedradingsschema."
•
Leg communicatie- en signaalkabels niet in de
buurt van sterkstroomkabels.
•
De minimale doorsnede van de communicatie-
en signaalkabels voor externe contacten moet
0,5 mm² zijn met een lengte tot 50 m, bijvoor-
beeld EKKX of LiYY of vergelijkbaar.
•
De voedingskabel moet volgens de geldende
normen worden gedimensioneerd.
•
Gebruik voor de kabelgeleiding in de SHB10 ka-
belwartels UB (zie afbeelding). Bij UB1 en UB2
worden de kabels door de gehele binnenunit van
de achterwand naar voren geleid. UB3 en UB4
zijn kabelovergangen van onderaf.
BELANGRIJK
Zet de schakelaar (SF1) op de regeleenheid pas op"I" of
" " als de verwarmingscircuits gevuld zijn met verwar-
mingsmedium en het verwarmingssysteem ontlucht
is. Anders kunnen de temperatuurbegrenzer, thermo-
staat en hulpverwarming beschadigd raken.
BELANGRIJK
Voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert, moet
u de stroomtoevoer afsluiten door middel van een au-
tomatische stroomonderbreker. De elektrische instal-
latie moet volgens de geldende voorschriften worden
uitgevoerd door een persoon met de juiste kwalifica-
ties.
BELANGRIJK
Bij het instellen van SF1 op „ " - SHB10 toestel
schakelt de QN10 klep over op centrale verwarming
en de verwarming wordt uitgevoerd volgens de BT30
thermostaat, het warme water wordt niet verwarmd
tijdens de werking op „ " .
BELANGRIJK
In geval van werking van de installatie op " " moet
de temperatuur op de BT30 (noodgevalsthermostaat)
handmatig worden aangepast aan de bedrijfstempe-
ratuur van de centrale verwarming. Een te hoge inge-
stelde temperatuur op de thermostaat kan het sys-
teem beschadigen. Zie hoofdstuk "Noodthermostaat".
SHB10
FA3
UB1
X0
FA2
X10
FD1
BT30
X1
K1A-K3A
K2
AA2
AA2:X15
UB3
LEGENDE
X0
Spanning klemmenstrook 400V~/230V~
X1
Spanningsklemmenstrook 230V~
X2
Spanningsklemmenstrook 230V~
X10
SPLIT-strook
Overstroombeveiligingsschakelaar (voor de bin-
FA1
nenunit)
K1A-K3A
Contacten hulpverwarming
BT30
Thermostaat, noodbediening
AA3
Invoerkaart
AA23
Communicatiekaart
AA7
Uitbreidingskaart
Overstroombeveiligingsschakelaar
FA2
van de buitenunit AMS
Overstroombeveiligingsschakelaar, STB en voe-
FA3
dingsbeveiliging
FD1
Thermische schakelaar
UB1
Kabelwartel achteraan links
UB2
Kabelwartel achteraan rechts
UB3
Kabelwartel onderaan links
UB4
Kabelwartel onderaan rechts
K2
Alarmrelais
AA2
Hoofdkaart
AA2:X15
Laagspanningsklemmenstrook (voeding X1)
AA2:X4
Laagspanningsklemmenstrook (mengkranen)
AA27
Relaiskaart
Hoofdstuk 6 |
FA1
AA23
UB2
AA3
SF1
X2
AA7
AA27
AA2:X4
UB4
Elektrische aansluitingen
29