■
Wisselen tussen de cijfer mode en de letter mode
Druk op
hoofdletter mode (:A) of de kleine letter
mode (:a) te selecteren.
■
Invoeren van letters
1
Druk op
hoofdletter mode (:A) of kleine letter
mode (:a).
2
Druk op de numerieke toets met de
letter die u wilt gebruiken.
•
Druk op de toets tot de gewenste letter op het display verschijnt. Door
telkens op een toets te drukken, bladert u door de aanwezige letters.
•
Als u niet weet op welke toets u voor een letter moet drukken, raadpleegt u
p. 3 2.
3
Ga door met het invoeren van andere
letters met de numerieke toetsen.
•
Indien de volgende letter die u wilt invoeren onder een andere numerieke
toets is opgeslagen, drukt u eenvoudig op die toets tot de gewenste letter op
het display verschijnt.
of
Als de volgende letter die u wilt invoeren onder dezelfde numerieke toets
staat als waar u in stap 2 op heeft gedrukt, drukt u op
rechts te verplaatsen. Druk vervolgens op de betreffende numerieke toets
tot de gewenste letter op het display verschijnt.
•
Als u een spatie wilt invoeren, drukt u op Functie en vervolgens op Spatie.
Hoofdstuk 3
om de cijfer mode (:1), de
om over te schakelen naar
_
(Cijfer mode)
_
(Hoofdletter mode)
_
(Kleine letter mode)
Vb.:
_
Vb.:
C _
Vb.:
CA _
om de cursor naar
Opslaan van informatie
:1
:A
:a
:A
:A
:A
3 3