Om het apparaat juist te installeren is het noodzakelijk volgens de volgende vereisten te
handelen:
De wateraansluiting moet uitgerust zijn met een onderbrekingsventiel voor het
•
blokkeren van de watertoevoer;
De druk van het waterleidingnetwerk moet zich binnen de gegevens waarden
•
bevinden;
Om het werk van het apparaat te optimaliseren, beveelt de producent aan om
•
de watertemperatuur bij toevoer en afvoer in het apparaat zich binnen de
waarden bevindt die gegeven is in de volgende tabel;
Koud water
5 °C en 25 °C / 41 °CF en 95 °F
In het geval van het gebruik van warm water, mag de temperatuur niet de 60 °C /
•
140 °F overschrijden;
Het apparaat is uitgerust met een schroefkoppeling (¾").
•
5.5 Aansluiting afvoer
Het afvoeren van water moet zonder storingen kunnen stromen. Daarom moet de
waterafvoer zich iets onder het apparaat bevinden, om op deze manier de afvoer
mogelijk te maken (afb. 4).
Het apparaat is uitgerust met een afvoerpomp, die het afwaswater wegpompt wanneer
de functie regulator (A) is ingesteld in de positie (G) (afb. 9 pagina 173).
In dit geval mag de hoogte van 800 mm (afb. 5) niet worden overschreden.
Afb. 4. Bevestiging van de afvoer.
Afb. 5. Het instellen van de hoogte van de afvoer met behulp van de afvoerpomp.
5.6 Doseerpomp afwasmiddel
Het apparaat is uitgerust met een doseerpomp voor het afwasmiddel. De doseerpomp
zorgt ervoor dat er in het spoelruim iedere keer genoeg afwasmiddel komt.
Werking: de doseerpomp voor het afwasmiddel wordt geactiveerd als het apparaat
water toegevoerd krijgt tijdens het vulproces.
Instelling: de hoeveelheid afwasmiddel moet tijdens de installatie worden ingesteld,
omdat alleen op deze manier van het begin af aan er optimaal gebruik kan worden
gemaakt van alle wasmogelijkheden.
Warm water
40 °C en 60 °C / 122 °F en 140 °F
- 171 -