OPMERKING
Wanneer het netsnoer parallel aan de signaaldraad
loopt, zorg er dan voor dat deze in de respectieve
leidingen zijn ingesloten en een redelijke afstand tussen
de draden in acht wordt genomen. (Afstand tussen het
netsnoer en de signaaldraad: 300 mm indien lager dan
10 A, en 500 mm indien lager dan 50 A)
8.5 Installatie van het watersysteem
8.5.1 Basisvereisten voor de aansluiting van
koelwaterleidingen
ATTENTIE
•
Na het plaatsen van de unit kunnen koelwaterleidin-
gen worden gelegd.
•
Bij het aansluiten van waterleidingen moeten de
geldende installatievoorschriften in acht worden
genomen.
•
De leidingen moeten vrij zijn van onzuiverheden en
alle koelwaterleidingen moeten voldoen aan de lo-
kale regels en voorschriften inzake loodgieterswerk.
Aansluitvoorwaarden voor koelwaterleidingen
a) Alle koelwaterleidingen moeten grondig gespoeld worden,
zodat ze vrij zijn van onzuiverheden, voordat de unit in gebruik
wordt genomen. Onzuiverheden mogen niet naar of in de warm-
tewisselaar worden gespoeld.
b) Het water moet de warmtewisselaar binnendringen via de
inlaat, anders zullen de prestaties van de unit afnemen.
c) De inlaatleiding van de verdamper moet worden voorzien van
een debietregelaar om stroomonderbrekingsbeveiliging voor de
unit te realiseren. Beide uiteinden van de debietregelaar moe-
ten worden voorzien van horizontale rechte leidingsecties waar-
van de diameter 5 keer die van de inlaatleiding is. De debietre-
gelaar moet worden geïnstalleerd volgens de "Handleiding voor
installatie en regeling van de debietregelaar" (Afb. 8-28, 8-29).
De draden van de debietregelaar moeten via een afgeschermde
kabel naar de elektrische schakelkast worden geleid (zie het
schema van de elektrische besturing voor meer informatie). De
werkdruk van de debietregelaar is 1,0 MPa en de interface heeft
een diameter van 1 inch. Nadat de leidingen zijn geïnstalleerd,
wordt de debietregelaar correct ingesteld volgens het nominale
waterdebiet van de unit.
d) De in het waterleidingsysteem geïnstalleerde pomp moet zijn
uitgerust met een starter. De pomp perst het water direct in de
warmtewisselaar van het watersysteem.
e) De leidingen en hun aansluitpunten moeten onafhankelijk
van elkaar worden ondersteund, maar mogen niet op de unit
steunen.
f) De leidingen en hun aansluitpunten van de warmtewisselaar
moeten gemakkelijk te demonteren zijn voor gebruik en reini-
ging, evenals de inspectie van de buizen van de verdamper.
g) De verdamper moet ter plaatse voorzien zijn van een filter
met meer dan 40 mazen per inch. Het filter moet zoveel moge-
lijk in de buurt van de inlaatpoort worden geïnstalleerd en onder
warmtebehoud staan.
h) De omloopleidingen en omloopkleppen zoals weergegeven in
Afb. 8-23 moeten worden gemonteerd voor de warmtewisselaar,
om het reinigen van het buitensysteem van de waterdoorlaat te
vergemakkelijken voordat de unit wordt afgesteld. Tijdens het
onderhoud kan de waterdoorlaat van de warmtewisselaar wor-
den afgesloten zonder andere warmtewisselaars te hinderen.
i) De flexibele poorten tussen de interface van de warmtewisse-
laar en de pijpleiding ter plekke moeten worden gebruikt om de
overdracht van trillingen naar het gebouw te beperken.
j) Om het onderhoud te vergemakkelijken, moeten de inlaat- en
uitlaatpijpen worden voorzien van een thermometer of manome-
ter. De unit is niet uitgerust met druk- en temperatuurregelaars,
dus deze moeten door de gebruiker worden aangeschaft.
k) Alle lage posities van het watersysteem moeten worden
voorzien van drainagepoorten, om het water in de verdamper
en het systeem volledig af te voeren; en alle hoge posities moe-
ten worden voorzien van afvoerventielen, om het afvoeren van
lucht uit de pijpleiding te vergemakkelijken. De afvoerkleppen
en afvoerpoorten mogen niet onder warmtebehoud staan, ter
vereenvoudiging van het onderhoud.
l) Alle mogelijke waterleidingen in het te koelen systeem dienen
onder warmtebehoud te staan, inclusief inlaatleidingen en flen-
zen van de warmtewisselaar.
m) De koelwaterleidingen in de open lucht moeten worden
omwikkeld met een extra verwarmingsband voor warmtebe-
houd, en het materiaal van de extra verwarmingsband moet van
PE, EDPM, enz. zijn, met een dikte van 20 mm, om te voorko-
men dat de leidingen bij lage temperaturen bevriezen en dus
barsten. De voeding van de verwarmingsband moet worden
uitgerust met een onafhankelijke zekering.
n) De temperatuursensor van het totale uitlaatwater van maste-
runit nr. 0 moet worden geïnstalleerd in de hoofduitlaatwaterlei-
ding van het project.
WAARSCHUWING
•
Voor het waterleidingnet inclusief filters en warmte-
wisselaars kan dreg of vuil de warmtewisselaars en
waterleidingen ernstig beschadigen.
•
De installateurs of gebruikers moeten de kwaliteit
van het gekoelde water garanderen. Ontdooizout-
mengsels en lucht moeten uit het watersysteem
worden geweerd, omdat ze stalen onderdelen in de
warmtewisselaar kunnen oxideren en aantasten.
•
Wanneer de omgevingstemperatuur lager is dan 2°C
en de unit lange tijd niet wordt gebruikt, moet het
water dat zich in de unit bevindt worden afgetapt.
•
Als het apparaat in de winter niet wordt geleegd,
mag de stroomtoevoer niet worden onderbroken
en moeten de ventilatorspoelen in het watersys-
teem worden voorzien van driewegkleppen om een
soepele circulatie van het watersysteem te garan-
deren wanneer de antivriespomp in de winter wordt
opgestart.
•
Voor KEM-180 DRS5 KH moet de tempera-
tuursensor van het totale uitlaatwater van
de hoofdunit module A (het unitadres van de
DIP-schakelaars is 0) verplaatst worden naar de
hoofdwateruitlaat van het project.
30