Figuur 17
1. Ventiel
Draai de wielmoeren aan.
Onderhoudsinterval: Na de eerste 8 bedrijfsuren
Om de 100 bedrijfsuren
De wielmoeren moeten na de eerste 8 bedrijfsuren
worden aangehaald; daarna moet dit om de
100 bedrijfsuren gebeuren. Draai de wielmoeren vast
met een torsie van 61–75 Nm.
Starten en stoppen van de
motor
1. Haal uw voet van het tractiepedaal en let erop dat
het pedaal in de neutraalstand staat.
2. Duw de chokehendel naar voren op Aan (uitsluitend
als u een koude motor start) en zet de gashendel
op Langzaam.
Belangrijk: Als u de machine bij temperaturen
beneden 0°C gebruikt, moet u de motor eerst
warm laten worden. Dit voorkomt schade
aan de hydrostaat en het regelcircuit van de
aandrijving.
3. Steek het sleuteltje in het contact en draai dit naar
rechts om de motor te starten. Laat het sleuteltje
los zodra de motor start. Laat de motor regelmatig
lopen met behulp van de choke.
Belangrijk: Om te voorkomen dat de
startmotor oververhit raakt, mag u de
startmotor niet langer dan 10 seconden in
werking stellen. Als u de motor 10 seconden
achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden
wachten voordat u een nieuwe startpoging doet.
4. Om de motor af te zetten, moet u de gashendel op
Langzaam zetten en het contactsleuteltje op UIT
2. Wielmoer
draaien. Verwijder het sleuteltje uit het contact om
te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
5. Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine
stalt.
Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende
delen tot stilstand gekomen zijn voordat u
controleert op olielekken, losse onderdelen en
andere waarneembare defecten.
Het veiligheidssysteem
controleren
Niet-aangesloten of beschadigde
interlockschakelaars kunnen onverwachte
gevolgen hebben op de werking van de machine.
Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
• Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
• Controleer elke dag de werking van
de interlockschakelaars en vervang
beschadigde schakelaars voordat u de
machine weer in gebruik neemt.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor
niet aanslaat of start, tenzij het koppelingspedaal in
de neutraalstand staat. Verder moet de motor afslaan
als het tractiepedaal naar voren of naar achter wordt
bewogen zonder dat de bestuurder op de stoel zit.
1. Controleer de werking van het veiligheidssysteem op
een open terrein dat vrij van rommel en omstanders
is. Zet de motor af.
2. Neem plaats op de bestuurdersstoel en stel de
parkeerrem in werking.
3. Trap het tractiepedaal in de vooruit- en de
achteruit-stand terwijl u de motor probeert te
starten.
4. Als de motor start, is er misschien een defect in het
veiligheidssysteem. U moet het veiligheidssysteem
onmiddellijk repareren.
5. Als de motor niet start, functioneert het
veligheidssysteem naar behoren.
6. Als de bestuurder op de stoel zit, het tractiepedaal in
de neutraalstand staat en de parkeerrem in werking
is gesteld, moet de motor starten. Kom overeind
uit de bestuurdersstoel en trap het tractiepedaal
20