Onderhoud
8.1 Controlepunten
8.1.1 Waterdruk
Afb. 89: Waterdruk
1. Manometer
2. Reduceerventiel
8.1.2 Controle van de waterhardheid
Wanneer de waterhardheid niet juist
is:
46
De voordruk in de wateraanvoerleiding (leidingwater) moet groter
zijn dan 1,5 bar. In de installatie is een drukreduceerventiel aange‐
bracht voor het regelen van een gelijkmatige druk. Dit ventiel moet
op minimaal 1,2 bar en maximaal 1,7 bar zijn ingesteld. In de
fabriek is de waterdruk op 1,5 bar ingesteld.
1.
Controleer of deze instelling nog steeds juist is en of het
reduceerventiel nog goed functioneert; daarvoor verandert u
eventueel de druk in de waterleiding.
De onthardingseenheid zorgt voor volledige ontharding van het
aangevoerde leidingwater. De frequentie van regeneratie door de
onthardingseenheid is aangepast aan de hardheid van het leiding‐
water.
Controleer de waterhardheid van het water dat uit de onthardings‐
eenheid komt met een testkit voor waterhardheid. Maak daarvoor
de blauwe slang los van de zouttank en til de vlotter voor het vulni‐
veau van de zouttank op. Daarna begint het bijvullen van de zout‐
tank via de blauwe slang. Gebruik dit water voor het controleren
van de hardheid.
1.
Controleer of de waterhardheid van het toegevoerde leiding‐
water overeenkomt met de instelde waterhardheid (laatste
parameter in het monteurmenu)
2.
Controleer of de parameters voor het regenereren juist zijn
ingesteld in het monteurmenu. 7 minuten zoutaanzuiging en
20 minuten spoelen (fabrieksinstelling)
2.
A1424
i