Aan de rechter zijkant, ongeveer halverwege de hoog-
te van het aggregaat, bevindt zich de aardverbinding
tussen de afdekkap en de behuizing.
Neem de vlaksteker van de aardlitze aan de binnenzij-
de voorzichtig los van de behuizing en verwijder de af-
dekkap dan compleet van het aggregaat.
Sluit een geschikte slang op de condensafvoersteun
aan en borg deze met een slangklem.
Afb. 30:
Aansluiting voor condensafvoerslang
Legenda
1
Aansluitpunt
2
Slangklem
3
Condensslang
Plaats de slang volgens de bovengenoemde aanwij-
zingen.
Monteerde afdekkap vervolgens weer in omgekeerde
volgorde op de behuizing.
Controleer daarbij zorgvuldig of beide connectoren
van de aardlitze die de afdekkap en de behuizing met
elkaar verbindt zijn aangesloten.
5.4
Elektrische aansluiting
5.4.1
Aanwijzingen bij de elektrische installatie
Neem bij de elektrische installatie alle geldige nationale
en regionale voorschriften alsmede de voorschriften
van de betreffende energiebedrijven in acht.
– De elektrische installatie mag alleen door een erkende
elektrotechnicus worden uitgevoerd, die verantwoor-
delijk is voor het aanhouden van de bestaande nor-
men en voorschriften.
– Alle kabels die in de aansluitbox worden samenge-
bracht, dienen ten minste conform de aansluitspan-
ning van het apparaat te zijn geïsoleerd.
Aansluitgegevens
– De aansluitspanning en -frequentie dienen overeen te
komen met de op het typeplaatje vermelde bereiken.
De apparaten zijn geschikt voor meerdere spannin-
gen.
– Het koelaggregaat dient via een meerpolige schei-
dingsinrichting conform overspanningscategorie III
Rittal Koelaggregaat Blue e+ Outdoor
(IEC 61058-1) op het stroomnet aan te worden geslo-
ten.
– Het aggregaat is intrinsiekveilig en heeft geen extra ex-
terne veiligheidssystemen nodig voor een betrouwba-
re werking.
– De aansluitkabel van het aggregaat moet met een vei-
ligheidsschakelaar worden beveiligd.
– Om te zorgen dat de veiligheidssystemen in het aggre-
gaat tijdens een storing naar behoren kunnen functio-
neren, mag de stroomsterkte van de leidingzekering
niet lager zijn dan 15 A.
– Wordt er een vermogensschakelaar (motorbeveili-
gingsschakelaar) toegepast, dan moet deze worden
1
geselecteerd volgens IEC 60898-1 type D.
2
– Voor toepassingen in installaties met UL-toelating kan
een willekeurige zekering van het type CCMR van
3
Littelfuse worden gebruikt of een UL-gecertificeerde
vermogensschakelaar.
– In de Rittal-toebehoren vindt u geschikte veiligheids-
en vermogensschakelaars (zie hoofdstuk 10 "Techni-
sche details" en hoofdstuk 13 "Toebehoren").
– Door de geïntegreerde invertertechniek zijn de klassie-
ke aanloopstromen (starten van interne motoren) naar
buiten toe niet zichtbaar.
– De voedings- en signaalkabel kunnen optioneel afge-
schermd worden toegepast. De kabelafscherming
kan op een potentiaalvereffeningspunt worden aange-
sloten.
– Aan de voedingszijde van het aggregaat mag geen ex-
tra temperatuurregeling worden voorgeschakeld.
– De netaansluiting dient een potentiaalvereffening te
garanderen die nagenoeg vrij is van externe spannin-
gen.
Overspanningsbeveiliging en netbelasting
Rittal adviseert de volgende maatregelen om koelaggre-
gaten te beveiligen tegen niet-normatieve omgevings-
en aansluitomstandigheden.
– Het apparaat beschikt niet over een eigen overspan-
ningsbeveiliging. De producent van de schakelaar of
de gebruiker dient aan de netzijde maatregelen t.b.v.
een effectieve bliksem- en overspanningsbeveiliging te
treffen.
– De apparaten zijn ingedeeld in de overspanningscate-
gorie III. De netspanning mag niet met meer dan de in
paragraaf 10 "Technische details" aangegeven tole-
rantie afwijken.
– De ontlaadstroom kan hoger zijn dan 3.5 mA.
– Alle units hebben een hoogspanningstest ondergaan.
Een extra hoogspanningstest dient alleen te worden
uitgevoerd met een DC spanning van 1500 VDC max.
– EMC-stoorsignalen in lokale industriële en installatie-
technieken kunnen sterk afwijken van de in de normen
vastgelegde stoorsignalen. Is er sprake van dergelijke
situaties, dan moet een extern EMC-filter worden toe-
gepast.
5 Installation
23
NL