Inhoudsopgave
Advertenties
1.2.4 Windrichtingssensor
Op de Vesta Building Controller kan een windrichtingssensor (met stroom of digitale uitgang) worden aange-
sloten. Verwarmde sensoren, met een maximale stroomopname van 100 mA, kunnen direct op de interne net-
spanning worden aangesloten. Voor sensoren met een stroomopname hoger dan 100 mA is een externe
voedingsunit nodig.
Windrichtingsensor met stroomuitgang:
De netspanning voor de verwarming van de sensor moet worden aangesloten op klem-
men 108 of 109 voor de windsnelheid, de sensoruitgang op klem N (115) en de min op
klem 119. Indien voor het verwarmen van de sensor een externe voedingsunit wordt toe-
gepast, mag deze niet met klemmen 108 of 109 worden verbonden.
Jumper 3 moet links geplaatst worden.
Windrichtingsensor met digitale uitgang:
Deze sensor moet op klemmen 114 tot 119 worden aangesloten. Indien voor het ver-
warmen van de sensor een externe voedingsunit wordt toegepast, mag deze niet met
klemmen 108 of 109 worden verbonden.
Jumper 3 moet rechts geplaatst worden.
1.2.5 Temperatuursensoren
Op de Vesta Building Controller kunnen tot twee temperatuursensoren van het type TS-01 worden
aangesloten. Sensor 1 wordt op klemmen 120 en 121 en sensor 2 op klemmen 122 en 123
aangesloten. Bij de aansluiting van deze sensoren hoeft geen rekening te worden gehouden
met de polariteit.
1.2.6 Zonsensoren
Op klemmen 124 tot 139 van de Vesta Building Controller kunnen maximaal 8 zon-
sensoren van het type SS30 worden aangesloten. Klemmen 124 en 125 zijn voor
de aansluiting van sensor 1 bedoeld, klemmen 126 en 127 voor sensor 2 etc. Voor
de 5-Volt aansluiting kan één aansluitdraad worden toegepast, d.w.z. voor 8 sen-
soren zijn 9 in plaats van 16 aansluitdraden benodigd. Evenals bij de temperatuur-
sensoren, is bij de aansluiting van de sensoren de polariteit niet van belang. Elke
sensor kan aan één of meerdere groepen worden toegekend.
Installatiehandleiding
- 9 -
Advertenties
Inhoudsopgave
