10. Stel de golfonderdrukking (STC) in met de [SEA]-knop tot de hinderlijke golfslag
nagenoeg is verdwenen.
11. Stel de regenonderdrukking (FTC) in met de [RAIN]-knop indien er sprake is van regen
of sneeuw.
12. Indien er hinderlijke storing aanwezig is van andere radars dan dient men de
interference rejection (IR) in te schakelen. Tegenwoordig zijn er steeds meer radars die
24 uur per dag in bedrijf zijn, hierdoor is logischerwijs ook deze hinderlijke storing zeer
vaak aanwezig. De interference rejection kan men links onderin op het beeldscherm
instellen met IR.
13. Op ruim vaarwater kan men de Sea State functie* inschakelen om hinderlijke golfslag
verder te beperken. Stel deze in op windy bij geringe golfslag, rough bij ruw weer of
storm bij storm(achtig) weer.
14. Na het inschakelen van de Sea State dient men de golfonderdrukker weer te corrigeren
met de [STC]-knop naar een lagere instelling.
15. De gevoeligheid voor zeer zwakke echo's (zoals vogels) dient links onderin op het
scherm ingesteld te worden met de sensitivity instelling.
16. Indien een omranding van de radarecho's gewenst is, dan kan deze links onderin
worden ingeschakeld met de Echo Border-functie
17. Desgewenst kan men de echo's wat vergroten met de [EXP]-toets. De eventueel
ingeschakelde echo omranding zal dan ook dikker worden weergegeven.
*Voor deze functie is een GPS-kompas noodzakelijk
3.1.3 verzamelen van gegevens en meten
Nadat de radar correct is afgesteld, kan men starten met het navigeren met de radar. Voor het
bepalen van de afstand tot een (eventueel bewegend) radarecho's zijn er diverse functies toegevoegd
aan de radar.
Procedure:
1.
Voor het weergeven van nagloeisporen van bewegende objecten, dient men de trails-
functie in te schakelen. De mooiste weergave is bij gebruik van true-trails*, hierbij
worden enkel nagloeisporen getoond van bewegende objecten.
2.
De radar heeft de mogelijkheid om 2 voorspellingslijnen** te tonen van het eigen schip.
Gebruik de [OWN VECT]-toets om de lijnen aan/uit te schakelen en hun lengte te
bepalen.
3.
Voor het meten van de afstand tot een object, kan men gebruik maken van de vaste
ringen, variabele afstandsring, de cursor, of de parallellijnen.
4.
Voor het meten van een hoek tot een object, kan men gebruik maken van de
elektronische peillijnen of de cursor.
5.
De radar kan de ontvangen AIS-symbolen tonen en hier een bijbehorende vector bij
laten zien, om zo eenvoudig te kunnen bepalen welke objecten schepen zijn die
uitgerust zijn met AIS en welke richting en snelheid deze varen. Door het ingedrukt
houden van [AIS label] op de monitoren worden de scheepsnamen getoond.
6.
Links- en/of rechtsbovenin kunnen vensters worden ingeschakeld voor weergave van
extra informatie, zoals docking, AIS, wind en eigenscheepsinformatie.
7.
Beelden kunnen met de Screen Capture functie worden opgeslagen en later op een
computer worden weergegeven voor analyse.
*Voor deze functie is een GPS-kompas noodzakelijk
**Voor deze functie is een GPS-kompas of 2 GPS-antennes (1x voorschip en 1x achterschip)
noodzakelijk
14