3.
Plaats de enveloppen met de afdrukzijde naar boven en met het lange uiteinde van de flap aan de
linkerzijde of het korte uiteinde van de flap boven.
OPMERKING: Vul nooit enveloppen bij terwijl de printer nog aan het afdrukken is.
4.
Schuif de papierbreedtegeleiders goed tegen de randen van de envelop.
Om kaarten en fotopapier te plaatsen
1.
Open de bovenste klep en til het bedieningspaneel omhoog.
2.
Schuif de twee breedtegeleiders voor het papier zo ver mogelijk naar buiten.
3.
Plaats het papier met de afdrukzijde naar boven en verschuif de papierbreedtegeleiders tot deze de
zijkanten van het papier goed raken.
OPMERKING: Vul nooit papier bij terwijl de printer nog aan het afdrukken is.
De papierinstellingen wijzigen of configureren
De papierinstellingen wijzigen vanaf het bedieningspaneel van de printer
1.
Druk op het bedieningspaneel van de printer op de knop Home (
2.
Ga naar het beginscherm, selecteer Installatie en druk vervolgens op OK.
3.
Selecteer Printerinstellingen en druk op OK.
4.
Selecteer Papierinstellingen en druk op OK.
5.
Selecteer de optie voor papierformaat of -soort en blader vervolgens omlaag om het formaat of de
soort van het geplaatste papier te selecteren.
14
Hoofdstuk 2 Aan de slag
).
NLWW