5 Bediening
4.
Houd de pennen van de sondes tegen de te testen stroomkring of
component.
5.
Lees de weerstandswaarde af van het display.
5.6 Doorgangstest
WAARSCHUWING
Voer geen diode-, weerstands- of doorgangstests uit voordat u de condensa-
toren en het te testen apparaat spanningsloos hebt gemaakt. Anders bestaat
er letselgevaar.
1.
Zet de functieschakelaar in de stand
2.
Gebruik de toets
wordt weergegeven.
3.
Steek het zwarte meetsnoer in de negatieve
meetsnoer in de positieve aansluiting
4.
Houd de pennen van de sondes tegen de te testen stroomkring of
component.
5.
Als de weerstand 30 ± 5 Ω (nominaal) of minder is, geeft de meter een
pieptoon.
OPM.
Deze drempel kan door de gebruiker worden geselecteerd in het menu
SET UP onder de instelling Cntin:
•
Bereik: 10–50 Ω.
•
Stap: 1.
•
Standaard: 30 Ω.
5.7 Diodetest
WAARSCHUWING
Voer geen diode-, weerstands- of doorgangstests uit voordat u de condensa-
toren en het te testen apparaat spanningsloos hebt gemaakt. Anders bestaat
er letselgevaar.
#T559824; r. AI/ 10373/10373; nl-NL
.
om de doorgangsmeting te selecteren. De indicator
-aansluiting en het rode
.
17