10
Individuele instelling
10.1 Mechanische instellingen
10.1.1 Instellen van de aanvoertemperatuur
De aanvoertemperatuur kan tussen 35°C en 88°C wor-
den ingesteld.
Neem bij vloerverwarmingen de maximaal
toegestane aanvoertemperaturen in acht.
Lage temperatuurbegrenzing
De temperatuurregelaar
deze begrenzing is de maximale aanvoertemperatuur
75 °C.
Wijzigen lage temperatuurbegrenzing (E)
Bij verwarmingsinstallaties met een hogere aanvoertem-
peratuur kan de begrenzing eruit genomen worden.
B Gele knop van de temperatuurregelaar
schroevendraaier eruit wippen.
Afb. 52
B Zet de gele knop 180° gedraaid weer in (punt naar
binnen gericht.
De aanvoertemperatuur wordt niet meer begrensd.
Positie
Aanvoertemperatuur
1
ca. 35°C
2
ca. 43°C
3
ca. 51°C
4
ca. 59°C
5
ca. 67°C
E
ca. 75°C
max
ca. 88°C
Tabel 11
is op stand E begrenst. Bij
met een
6 720 610 332-27.1O
10.1.2 Karakteristiek van de verwarmingspomp
veranderen
Het toerental van de verwarmingspomp kan aan de klem-
menkast van de pomp worden gewijzigd.
0,7
H
(bar)
0,6
0,5
A
0,4
B
0,3
0,2
C
0,1
0
0
200
400
600
Afb. 53
A
Karakteristiek voor schakelaarstand 3 (fabrieksinstelling)
B
Karakteristiek voor schakelaarstand 2
C
Karakteristiek voor schakelaarstand 1
H
Restopvoerhoogte
Q
Volume circulatiewater
Individuele instelling | 37
800
1000
1200 1400
1600
Q
(l/h)
6 720 610 332-28.2O
6 720 612 926 (2007/10)