LUCHTDRUKSCHAKELAAR 15)(Ap. 4
D521
(A)
MAX. GASDRUKSCHAKELAAR 4)(A)p. 4
D66
(B)
MIN. GASDRUKSCHAKELAAR 7)(B)p. 9
D896
(C)
(D)
D1711
5 - LUCHTDRUKSCHAKELAAR (A)
De regeling van de luchtdrukschakelaar uitvoe-
ren nadat alle andere branderafstellingen
gedaan zijn, met de luchtdrukschakelaar afge-
steld op het begin van de schaal (A).
Met de brander in werking op MIN. vermogen,
de regeldruk verhogen door de daartoe voor-
ziene knop langzaam met de klok mee te
draaien tot de brander vergrendelt.
Daarna de knop met 20% van de afgestelde
waarde terugdraaien. De brander opnieuw
opstarten en controleren of de opstart normaal
verloopt.
Als de brander opnieuw vergrendelt, de knop
nog een klein beetje terugdraaien, tegen de klok
in.
Opgelet: Conform de norm moet de luchtdruk-
schakelaar beletten dat de luchtdruk daalt tot
minder dan 80% van de instelwaarde en dat het
CO-gehalte in de verbandingsgassen boven 1%
(10.000 ppm) ligt.
Breng om dit te controleren een rookgasanaly-
sator in de leiding, sluit traag de aanzuigope-
ning van de ventilator (b.v. met een kartonnetje)
en ga na of de brander vergrendelt alvorens het
CO-gehalte in de verbrandingsgassen 1% over-
schrijdt.
De geïnstalleerde luchtdrukschakelaar is van
het differentieeltype als hij verbonden is met 2
leidingen. Als tijdens de voorventilatie de lucht-
drukschakelaar door een sterke tegendruk in de
verbrandingskamer niet omschakelt, dan kan de
omschakeling worden bewerkstelligd door een
2de leiding te installeren tussen de luchtdruk-
schakelaar en de aanzuigopening van de venti-
lator. Op die manier zal de luchtdrukschakelaar
werken als een differentieelschakelaar.
Opgelet: Het gebruik van een differentieel
luchtdrukschakelaar is enkel toegelaten bij
industriële toepassingen en als de nationale
normen toelaten dat de luchtdrukschakelaar
enkel de werking van de ventilator controleert,
zonder grenswaarden voor het CO-gehalte.
6 - MAX. GASDRUKSCHAKELAAR (B)
De max. gasdrukschakelaar instellen nadat alle
andere branderafstellingen zijn uitgevoerd, met
de max. gasdrukschakelaar afgesteld op het
eind van de schaal (B).
Terwijl de brander op max. vermogen werkt, de
druk van de regeling verminderen door zachtjes
en tegen de wijzers in te draaien aan de regel-
pen, tot de brander vergrendelt.
Daarna de regelpen met 2 mbar wijzerszin
draaien en de opstart van de brander herhalen.
Als de brander opnieuw vergrendelt, nog met 1
mbar draaien in wijzerszin.
7 - MIN. GASDRUKSCHAKELAAR (C)
De regeling van de min. gasdrukschakelaar uit-
voeren nadat alle andere branderafstellingen
gedaan zijn met de gasdrukschakelaar afge-
steld op het begin van de schaal (C).
Met de brander in werking op max. vermogen,
de regeldruk verhogen door de daartoe voor-
ziene knop langzaam met de klok mee te
draaien tot de brander vergrendelt.
Daarna 2 mbar terugdraaien. De brander
opnieuw opstarten en controleren of de opstart
normaal verloopt.
Als de brander opnieuw vergrendelt, de knop
opnieuw 1 mbar terugdraaien tegen de wijzers
van de klok in.
VLAMBEWAKING (D)
De brander heeft een ionisatiesysteem om de
aanwezigheid van de vlam te controleren. De
goede werking van de branderautomaat vereist
een min. stroom van 6 µA. De brander levert
echter een veel hogere stroom op, zodat geen
enkele controle vereist is. Wil men de ionisatie-
stroom toch meten, ontkoppel de m/v stekker
7)(A)p.4 op de kabel van de ionisatiesonde en
schakel
gelijkstroom met 100 µA aan op het einde van
de schaal. Let op de polariteit.
16
een
microampèremeter
voor