Voor omtrekkende toepassingen sluit u alle werkdraden aan op één uiteinde van de lasnaad en alle
spanningsdetectiedraden aan op de andere kant, en wel zodanig dat ze uit de weg zitten van het stroompad.
Slechte aansluiting
De stroom van boog 1 beïnvloedt detectiedraad 2.
De stroom van boog 2 beïnvloedt detectiedraad 1.
Geen van beide detectiedraden detecteert de juiste werkspanning, wat startproblemen en instabiliteit van de
lasboog veroorzaakt.
Betere aansluiting
Detectiedraad 1 wordt alleen beïnvloed door de stroom boog 1.
Detectiedraad 2 wordt alleen beïnvloed door de stroom boog 2.
Door spanningsvallen over het werkstuk kan de boogspanning te laag worden, waardoor mogelijk moet worden
afgeweken van standaardprocedures.
Nederlands
WERKRICHTING
SLUIT ALLE
WERKDRADEN
AAN OP HET
BEGIN VAN
DE LAS
Afbeelding 5
9
SLUIT ALLE DETECTIEDRADEN AAN
OP HET UITEINDE VAN DE LAS
Nederlands