Algemene richtlijnen
Kies de geschikte kabelformaten op basis van de tabel
"Richtlijnen voor uitvoerkabels", A. 1. Excessieve
spanningsval die worden veroorzaakt door te kleine
laskabels en slechte verbindingen resulteren vaak in
lasprestaties die niet naar tevredenheid zijn. Gebruik
altijd de grootste laskabels (elektrode en werkstuk) die
praktisch zijn en zorg ervoor dat alle aansluitingen
schoon zijn en strak vast zitten.
Opmerking:Overmatige warmte in het lascircuit duidt
op te kleine kabels en/of slechte aansluitingen.
Leid alle kabels rechtstreeks naar het werkstuk en
de draadaanvoerunit, vermijd te lange kabels en rol
de kabels niet te veel op. Leid de elektrode- en
werkstukkabels zodanig dat ze vlak bij elkaar liggen
om het kringgebied te minimaliseren en zo ook de
inductantie in het lascircuit.
Las altijd in tegengestelde richting van
de werkstukaansluiting (massa).
Hieronder worden de aanbevolen afmetingen voor
koperen kabels voor verschillende stroomsterktes en
werkcycli vermeld. De vermelde lengtes zijn de afstand
van de lasmachine naar het werkstuk en terug naar de
machine. De kabelafmetingen zijn langer gemaakt om
de kabeldaling te minimaliseren.
Effect van kabelinductantie op
het lassen
Een te hoge kabelinductantie leidt tot slechtere
lasresultaten. Er zijn meerdere factoren die kunnen
bijdragen aan de totale inductantie van het
kabelsysteem, zoals de lengte en lusgrootte. Die laatste
hangt af van de afstand tussen de elektrodekabel en de
werkstukkabel en de lengte van de laslus. De laslus
wordt gedefinieerd als de totale lengte van de
elektrodekabel (A) + de werkkabel (B) + het werkpad (C)
(zie afbeelding 4 hieronder). Om de inductantie te
minimaliseren moet u altijd de juiste kabeldikten
gebruiken en zo veel mogelijk de elektrodekabel en de
werkkabels dicht bij elkaar houden, zodat de lus zo klein
mogelijk is. Aangezien de belangrijkste factor bij
inductantie de lengte van de lus is, moeten de kabels
zo kort mogelijk zijn en is oprollen af te raden. Als de
kabels te lang dreigen te worden is het beter de
lasapparatuur op een rail of rolwagen te plaatsen,
zodat ze dicht bij het werkstuk gebracht kan worden.
Afbeelding 4
Nederlands
Aansluitingen sensordraad op afstand
Overzicht spanningsdetectie
Bepaalde lasprocessen vereisen het gebruik van
sensordraden op afstand om de toestand van de boog
nauwkeuriger te kunnen meten. Deze draden komen uit
de stroombron en worden aangesloten en
geconfigureerd via de Advanced Module. Raadpleeg
voor nadere informatie de aansluitschema's in deze
handleiding.
Opmerking:
Bij andere processen die via de Advanced Module
worden gevoed zijn niet per se detectiedraden nodig,
maar het is wel beter ze toch te gebruiken. Raadpleeg
de instructiehandleiding van de stroombron voor
aanbevelingen.
Sluit de detectiedraad voor de externe elektrode (67)
NIET aan op de TIG (GTAW) uitgang.
Algemene overwegingen rond spanningsdetectie bij
systemen met meerdere bogen
Met name moet men voorzichtig zijn als er meer dan één
boog tegelijkertijd last op één onderdeel. De plaatsing
en de configuratie van de sensordraden op afstand is
van essentieel belang voor de juiste werking van AC- en
®
STT
-toepassingen met meerdere bogen.
Aanbevelingen:
Plaats de detectiedraden buiten het pad van de
lasstroom. Met name eventuele stroompaden die
gemeenschappelijk zijn met stroompaden naar
naastliggende bogen. Stroom van naastliggende
bogen kan verkeerd worden geïnterpreteerd door de
stroombronnen en kan leiden tot booginterferentie.
Sluit bij lengtetoepassingen alle werkdraden van
het lasobject aan en alle
werkspanningsdetectiedraden aan op het
tegenoverliggende uiteinde van het lasobject. Voer
het lassen uit in de richting weg van de werkdraden
en naar de detectiedraden toe. (Zie afbeelding 5.)
WERKSTUK
8
WAARSCHUWING
Nederlands