GEBRUIK VAN HET STATION
7-3
Externe oproepen
1
Wanneer het contact van een apart geïnstalleerde sensor of de
CALL-knop wordt geactiveerd, weerklinkt het alarm en wordt
het waarschuwingsbeeld op het scherm getoond en knippert het.
• Het waarschuwingsscherm wordt niet weergegeven op
subbinnenposten.
7-4
Instelling AANWEZIGHEIDSMODUS, AFWEZIGHEIDSMODUS (Binnenpost)
Stel de beveiligingsinstellingen voor individuele deuren en ramen in.
Volgens de beveiligingsinstellingen, wordt inbraak bij individuele
deuren of ramen gedetecteerd en zal er een beveiligingsalarm
weerklinken.
• AANWEZIGHEIDSMODUS
Veiligheidsinstelling voor wanneer de bewoner thuis is en die onmiddellijk
na het instellen wordt toegepast.
• AFWEZIGHEIDSMODUS
Veiligheidsinstelling voor wanneer de bewoner afwezig is en die toegepast
wordt na een bepaalde vertraging (sectie 8-9 ) na het instellen.
1
Druk in stand-by op de [
2
Selecteer "BEVEILIGING" in het "MENU"-scherm en druk dan
op de [
MENU]-knop.
3
Selecteer "AFWEZIG" of "AANWEZIG" in het
"BEVEILIGING"-scherm en druk op de [
(Bvb. Selectie van "AANWEZIG")
BEVEILIGING
[
S1
:AAN
MENU]-knop.
MENU]-knop.
AANWEZIG
AFWEZIG
S2
S3
]
:ALARM GEACTIVEERD
AAN
2
Druk op de [
OFF]-knop of [
OFF]-knop voor de GT-2H-L/GT-2H) om het alarmgeluid te
stoppen.
OPMERKINGEN: 1. De duur van het alarmgeluid kan worden ingesteld
bij de externe instellingen. (Zie sectie 8-5 .)
De standaardinstelling is 10 minuten.
2. Als de tijd van het alarmgeluid op 1 uur wordt
ingesteld of het alarm continu weerklinkt, zal het
monitorwaarschuwingsscherm na ongeveer 10
minuten doven.
3. Zelfs wanneer het beltoonvolume op 0 (UIT) staat,
is het geluidsniveau gelijk aan 10 (HOOG).
4
In het scherm "BEVEILIGING" bevestigt u de locaties die moeten
worden bewaakt met sensors 1 tot 3 (alleen sensors waarvoor de
veiligheidsinstellingen werden uitgevoerd, zullen worden
weergegeven). Om de instellingen te veranderen, beweegt u de cursor
naar de te wijzigen locatie en drukt u op de [
• De locaties zullen worden weergegeven op basis van de locaties die
werden geselecteerd tijdens de laatste instellingen.
BEVEILIGING
5
Selecteer "ACTIVEREN" of "DEACTIVEREN" in het
"BEVEILIGING"-scherm voor elke sensor en druk dan op de
[
MENU]-knop.
6
Druk op de [
REC/PLAY]-knop om terug te keren naar het
scherm van stap 3, selecteer "AANWEZIG" of "AFWEZIG" en
druk dan op de [
CALL]-knop om de beveiliging in te
schakelen.
7
AANWEZIG is ingesteld. Voor "AFWEZIG", wordt
"AFWEZIG" ingesteld nadat de insteltijd is verstreken.
• De STATUS-LED knippert langzaam.
• Indien er gedurende ongeveer 1 minuut geen bedieningen zijn, zal het
scherm worden uitgeschakeld.
• Indien geselecteerde locaties openstaan, zullen ze in het rood worden
weergegeven en wordt "CONTROLEER STATUS SENSOR" op het
scherm weergegeven.
• Om instellingen te annuleren, drukt u op de [
scherm van stap 3.
- 19 -
REC/PLAY]-knop ([
MENU]-knop.
SENSOR1
[ ACTIVEREN ]
SENSOR2
[ ACTIVEREN ]
SENSOR3
[ DEACTIVEREN ]
SELECTEER TE ACTIVEREN SENSOR
MENU]-knop bij het