Controle van het captatiesysteem na de installatie
Na een paar dagen moet u het vloeistofpeil in het vat controleren. Vul bij als
dat nodig is en sluit de kleppen (98c en 98d) tijdens het vullen.
Niveauvat/Expansievat
Het niveauvat moet op de inkomende lijn van het boorgat of de grondlus
worden gemonteerd, op het hoogste punt van het systeem. Denk eraan
dat zich op de buitenkant van de tank condensatie kan vormen. Plaats de
veiligheidsklep (105) zoals afgebeeld op het schema en plaats een geschikte
plug op het vat.
Als het vat niet op het hoogste punt kan worden geplaatst, moet er een
gesloten expansievat worden geplaatst.
Vulkit met vuilfilter
De pijlen op het klephuis geven de stromingsrichting aan. Sluit de kleppen
( 98c en 100) tijdens het reinigen van het filter. Schroef de filterdop los
en spoel het filter schoon. Bij het terugplaatsen, moet de pin onder de
filterhouder in het gat in het filterhuis komen. Vul indien nodig bij met wat
captatievloeistof voordat u de dop aanbrengt. Het filter moet na een korte
bedrijfstijd worden gecontroleerd en gereinigd.
Captatievloeistof
De captatievloeistof circuleert in een gesloten systeem. De vloeistof bestaat
uit een oplossing van water en antivries. Wij raden Sentinel R500 & R500C
aan voor gebruik in de captatiekring. Het glycol wordt gemengd met een
concentratie van iets minder dan 30%, wat gelijk is aan brandgevaarklasse
2b en een vriespunt van rond -15 °C.
CTC raadt aan om ongeveer 1 liter captatievloeistof/glycol te gebruiken is
per strekkende meter collectorslang, d.w.z. dat er bij een slangdiameter van
40 mm ongeveer 0,3 liter antivriesoplossing nodig is per strekkende meter
slang.
Luchtzakken
Om luchtzakken te voorkomen, moeten de collectorslangen altijd omhoog
lopen naar de warmtepomp. Als dat niet mogelijk is, moet het systeem op de
hoogste punten kunnen worden ontlucht. De vulpomp heeft gewoonlijk geen
probleem met kleinere plaatselijke hoogte-afwijkingen.
Controleer glycol verschil
Controleer wanneer de warmtepomp loopt regelmatig of
het temperatuurverschil tussen inkomende en uitgaande
captatievloeistoftemperaturen niet te groot is. Als er een groot verschil is, kan
een van de oorzaken lucht in het systeem of een verstopte filter zijn. Als dit
het geval is, veroorzaakt de warmtepomp het alarm.
De fabrieksinstelling van het alarm is 7 °C, maar 9 °C is de eerste 72 uur
toegestaan wanneer de compressor loopt, omdat microbelletjes in het
systeem de captatievloeistofstroom kunnen verminderen.
!
Controleer het vuilfilter
nadat het ontluchten
is voltooid.
!
De vloeistof moet
goed worden
gemengd voordat
de warmtepomp
wordt gestart.
CTC EcoPart 400
21